ECLI:NL:HR:2010:BM8062

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00690
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over fiscale fraude en opzet bij belastingaangiften door rechtspersoon

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 september 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft fiscale fraude door de besloten vennootschap [A] B.V., waarbij de verdachte, geboren in 1956, als bestuurder wordt beschuldigd van opzettelijk onjuiste belastingaangiften. De verdachte heeft samen met zijn advocaten, mr. C.W. Noorduyn en mr. Th.J. Kelder, middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de beslissing op het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling.

De bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde feit houdt in dat de rechtspersoon [A] B.V. opzettelijk onjuiste aangiften voor de omzetbelasting heeft gedaan. De verdediging heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat de vennootschap en/of de verdachte opzettelijk te weinig omzet heeft opgegeven. Het Hof heeft echter vastgesteld dat er gedurende de aangiftetijdvakken van januari tot en met december 1995 te weinig omzet is opgegeven, en dat de verdachte als bestuurder deze aangiften heeft ondertekend en ingediend. De accountant van [A] B.V. heeft de verdachte begin 1996 op de onjuistheden gewezen, maar de verdachte heeft geen suppletie-aangifte ingediend.

De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, omdat de enkele vaststelling dat de verdachte door de accountant is gewezen op de onjuiste aangiften niet voldoende is om opzet aan te nemen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling.

Uitspraak

14 september 2010
Strafkamer
nr. 09/00690
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 15 oktober 2008, nummer 24/002496-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. C.W. Noorduyn en mr. Th.J. Kelder, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging, en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt over het onder 4 bewezenverklaarde opzet.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"de besloten vennootschap [A] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], op verschillende tijdstippen in de periode van 28 februari 1995 tot en met 2 februari 1996 in de gemeente Emmen telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting, gesteld ten name van [A] B.V. over de aangiftetijdvakken januari 1995 en februari 1995 en maart 1995 en april 1995 en mei 1995 en juni 1995 en juli 1995 en augustus 1995 en september 1995 en oktober 1995 en november 1995 en december 1995 onjuist heeft gedaan, immers heeft de besloten vennootschap [A] B.V. (telkens) opzettelijk op de bij de Belastingdienst Ondernemingen te Emmen ingeleverde aangiftebiljetten over de aangiftetijdvakken januari 1995 en februari 1995 en maart 1995 en april 1995 en mei 1995 en juni 1995 en juli 1995 en augustus 1995 en september 1995 en oktober 1995 en november 1995 en december 1995 een te laag bedrag aan omzet opgegeven, terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven."
3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen.
1. Een proces-verbaal van onder meer de Belastingdienst, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"U vraagt mij naar het ontstaan van het bedrijf [A] BV, verder [A] te noemen. [A] is ontstaan in oktober 1992. Ik was en ben enig aandeelhouder van de BV. Ik ben degene die de leiding heeft binnen het bedrijf. Ik houd mij zowel bezig met de dagelijkse leiding als ook met beleidsbeslissingen. Het aannemen van personeel doe ik zelf dan wel geschiedt het onder mijn verantwoordelijkheid. U vraagt mij wie mijn vervanger is wanneer ik niet op het bedrijf ben. In principe is die er niet maar in de praktijk worden mijn werkzaamheden dan overgenomen door [betrokkene 1]."
2. Een proces-verbaal van onder meer GAK Nederland B.V., voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ook ik ben bevoegd om over gelden van het bedrijf te beschikken. Als [verdachte] niet aanwezig was dan nam ik de telefoon aan en kwam er bezoek op het bedrijf dan stond ik de mensen te woord. Ik nam dus de werkzaamheden van [verdachte] over voor zover ik dat kon. Om een voorbeeld te noemen: als er een chauffeur op het bedrijf kwam en die moest zijn loon of een voorschot op zijn loon hebben en hij had de tachograafschijven en urenstaten bij zich dan betaalde ik hem wel uit. Ik stond "een stap hoger" dan de overige werknemers van [A] BV die op de administratie werkzaam waren."
6. Een proces-verbaal van de Belastingdienst, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik was als registeraccountant werkzaam bij [B] N.V. (hierna verder: [B]). Vanaf oktober 1992 is [B] opgetreden als accountant van [A].
(...)
Mijn vroegere collega [betrokkene 3] voerde de werkzaamheden met betrekking tot de loonadministratie en het samenstellen van de jaarrekening uit. De bespreking van de jaarrapporten gebeurde gezamenlijk. Bij deze bespreking was namens het bedrijf [A] [verdachte] aanwezig. Bij enkele gesprekken was [betrokkene 1] ook wel eens aanwezig namens [A].
(...)
De aangiften omzetbelasting werden door het bedrijf ingevuld. Bij het samenstellen van de jaarrekening maakten wij een recapitulatie van de gedane aangiften omzetbelasting. Dit gebeurde aan de hand van de aangeleverde boekhouding. (verbalisanten tonen een kopie van een brief d.d. 28 maart 1996 gericht aan [A] BV door [betrokkene 2] (het hof begrijpt: de als bijlage D-l 1 opgenomen brief), alsmede een overzicht BTW aangiften 1995 d.d. 22 februari 1996 (het hof begrijpt: de als bijlage D-10 opgenomen overzichten).
Het overzicht is de recapitulatie waarover ik hiervoor verklaarde. Deze is opgemaakt door [betrokkene 3] aan de hand van de kopie aangiften omzetbelasting en de door het bedrijf aangeleverde boekhouding 1995. Een kopie van dit overzicht is overhandigd aan [verdachte] en met hem besproken. Voor zover ik mij kan herinneren, zou [verdachte] dit nader onderzoeken. Omdat wij dit wilden afronden, heb ik de mij getoonde brief gestuurd naar [verdachte] waarin nog eens is medegedeeld dat te weinig omzetbelasting is afgedragen. We hebben naderhand niet het verzoek gekregen alsnog een suppletie-aangifte omzetbelasting te verzorgen."
7. Een rapport van de Belastingdienst opgemaakt door [betrokkene 4], voor zover inhoudende als diens relaas:
"3. Omzetbelasting, aangifte.
De belastingplichtige verzorgt de aangifte. [B] stelt de jaarrekening samen en maakt een herrekening omzetbelasting. De verschillen die hieruit voortkomen worden schriftelijk aan de belastingplichtige doorgegeven met het advies eventuele verschillen alsnog door te geven. De aansluitingsberekening 1995 levert op een alsnog aan te geven bedrag van verschuldigde omzetbelasting ter hoogte van f. 183.540,-. Bij brief van 28 maart 1996 heeft de accountant de belastingplichtige aangeraden het verschil alsnog aan te geven. Dit is niet gebeurd."
18. Twaalf aangiften omzetbelasting ten name van [A] B.V., voor zover inhoudende:
"Aangiftetijdvak Dagtekening Datum ontvangst Bedrag Getekend
Januari 1995 07-03-1995 03-02-1995 2.678-/- [verdachte]
Februari 1995 30-03-1995 07-03-1995 1.779-/- [verdachte]
Maart 1995 25-04-1995 27-03-1995 3.611-/- [verdachte]
April 1995 31-05-1995 27-04-1995 5.785-/- [verdachte]
Mei 1995 30-06-1995 30-05-1995 4.679-/- [verdachte]
Juni 1995 31-07-1995 29-06-1995 2.864-/- [verdachte]
Juli 1995 31-08-1995 27-07-1995 3.747-/- [verdachte]
Augustus 1995 29-09-1995 31-08-1995 3.216-/- [verdachte]
September 1995 31-10-1995 28-09-1995 2.552-/- [verdachte]
Oktober 1995 30-11-1995 31-10-1995 1.786-/- [verdachte]
November 1995 29-12-1995 30-11-1995 2.608-/- [verdachte]
December 1995 31-01-1996 22-12-1995 1.753-/- [verdachte]"
19. Een overzicht verschillen BTW-aangiften, opgesteld door accountantskantoor [B], voor zover inhoudende:
"D-10: rekapitulatie verschillen BTW-aangiften 1995 van [A] BV, [vestigingsplaats], M.M. d.d. 22 februari 2006.
Aangegeven
BTW over omzet 275.844
Aftr. voorbelasting 312.902
Te ontvangen BTW 37.058
Aan te geven
BTW over omzet 460.621
Aftrek voorbel. 314.139
Te betalen BTW 146.482
Verschillen
BTW over omzet 184.777
Afrek voorbel. 1.237
Te betalen BTW 183.540"
20. Een brief van 28 maart 1996 gericht aan [A] BV, voor zover inhoudende:
"Uit onze werkzaamheden met betrekking tot het samenstellen van de jaarrekening 1995 van [A] B.V. is gebleken dat door u over 1995 onjuiste maandaangiften zijn gedaan. Zoals blijkt uit het totaaloverzicht, (cijfers D10). Wij raden u aan om het nog aan te geven bedrag van € 183.540,- alsnog zelf aan te geven. Indien de belastingdienst zelf het verschil signaleert, kunt u een naheffingsaanslag met een hoge boete verwachten. Wij zijn bereid een suppletie-aangifte te verzorgen, [B], [betrokkene 2]."
3.4. Het Hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 4 het volgende overwogen:
"Onder 4 is ten laste gelegd dat de rechtspersoon [A] opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften voor de omzetbelasting heeft gedaan en verdachte als bestuurder van dat bedrijf daartoe opdracht heeft gegeven en/of daaraan feitelijk leiding heeft gegegeven. Door [A] zou op de aangiften een te laag bedrag aan omzet zijn opgegeven.
Door de raadsman van verdachte is betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, aangezien niet bewezen kan worden dat de vennootschap en/of verdachte opzettelijk te weinig omzet op de aangiften hebben/heeft opgegeven.
Uit bijlage D-10 het dossier komt naar voren dat door [A] over de aangiftetijdvakken januari 1995 tot en met december 1995 te weinig omzet is opgegeven. De aangiften omzetbelastingen in die periode zijn door verdachte, als bestuurder van [A], ondertekend en ingediend. De accountant van [A], [B], heeft bij het samenstellen van de jaarrekening geconstateerd dat de vennootschap op de aangiften omzetbelasting minder omzet heeft aangegeven dan er - blijkens de door [A] aangeleverde boekhouding - daadwerkelijk is genoten. Het hof acht op grond hiervan bewezen dat de vennootschap opzettelijk voormelde onjuiste en/of onvolledige aangiften heeft gedaan. [B] heeft begin 1996 het verschil in omzet tussen de aangiften en de boekhouding met verdachte besproken en aangeboden een suppletie-aangifte omzetbelasting te verzorgen, teneinde het verschil alsnog aan de belastingdienst op te geven. In de omstandigheid dat verdachte hier niet op is ingegaan ziet het hof bevestiging van het feit dat verdachte voormelde onjuiste en/of onvolledige aangiften opzettelijk heeft gedaan. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als feitelijk leidinggever schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 primair ten laste gelegde."
3.5. De bewezenverklaring, voor zover behelzende dat [A] B.V. opzet had op het onjuist of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting, kan niet zonder meer uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid.
De enkele vaststelling van het Hof dat de verdachte als bestuurder van [A] begin 1996 door de accountant erop was geattendeerd dat over de genoemde aangiftetijdvakken te weinig omzet was opgegeven en dat [A], ondanks een daartoe strekkend aanbod, geen suppletieaangifte heeft ingediend, vormt onvoldoende grond om te kunnen aannemen dat [A] ten tijde van de indiening van de aangiften over 1995 het opzet had op het onjuist of onvolledig doen van die aangiften. Mede gelet op hetgeen door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 14 september 2010.