ECLI:NL:HR:2010:BM9423

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00834
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.W. Ilsink
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Arnhem inzake verkeersdelicten en bewijsvoering

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 3 oktober 2008 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1977. De verdachte was beschuldigd van verschillende verkeersdelicten, waaronder het rijden zonder rijbewijs en het opgeven van een valse identiteit aan een opsporingsambtenaar. De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor vrijspraak, waarbij zij aanvoerde dat de bewijsvoering onvoldoende was om de verdachte te veroordelen. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof ten onrechte had geoordeeld dat volstaan kon worden met een opgave van bewijsmiddelen, aangezien de raadsvrouw vrijspraak had bepleit. De Hoge Raad concludeerde dat de motivering van de bewezenverklaring gebrekkig was en dat de beslissing van het Hof niet in stand kon blijven. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De uitspraak van de Hoge Raad werd gedaan op 21 september 2010, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak om bij vrijspraak een gedegen motivering te geven voor de bewezenverklaring.

Uitspraak

21 september 2010
Strafkamer
nr. 09/00834
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 3 oktober 2008, nummer 24/000241-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.S. ten Doesschate, advocaat te Zwolle, een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing dan wel verwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt erover dat de motivering van de bewezenverklaring van het tenlastegelegde gebrekkig is in het licht van een door de raadsvrouwe gevoerd verweer.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 22 oktober 2005 in de gemeente Steenwijkerland als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Blokzijlseweg. zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
2. hij op 22 oktober 2005 in de gemeente Steenwijkerland, toen een opsporingsambtenaar hem als verdachte van een strafbaar feit naar zijn identiteitsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar (een) andere dan zijn werkelijke naam en adres en woonplaats en geboortedatum heeft opgegeven;
3. hij op 22 oktober 2005 in de gemeente Steenwijkerland, buiten de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Blokzijlseweg, niet zijnde een autoweg of autosnelweg, heeft gereden met een snelheid van 113 kilometer per uur."
2.3.1. De aantekening mondeling arrest houdt het volgende in:
"Inhoud van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot het bewijs van het (de) ten laste gelegde feit(en) dient, alsmede de vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden, voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan (...):
de inhoud van de onder A, B, C, D, E en F genoemde bewijsmiddelen leveren op de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan het hof bewezen acht en de overtuiging heeft verkregen, dat de ten laste gelegde en hierna bewezenverklaarde feiten door verdachte zijn begaan. In aanmerking genomen de onder A, B, C, en D opgenomen verklaringen van [verdachte], in onderling verband en samenhang beschouwd, twijfelt het hof er niet aan dat die verklaringen inderdaad door [verdachte] zijn afgelegd."
2.3.2. De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen onder A tot en met F houden het volgende in:
"A. een schriftelijk stuk, te weten een niet ondertekend "proces-verbaal" nr. 22.10.2005.1331.001926 d.d. 30 november 2005 opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie werkzaam bij de Regiopolitie IJsselland, zaaknummer 1307690;
B. een kennisgeving van bekeuring, op ambtseed opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1], met nummer 22100513311926 en zaaknummer 1307690."
"C. een schriftelijk stuk, te weten een niet ondertekend "proces-verbaal" nr. 22.10.2005.1332.001926 d.d. 30 november 2005 opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie werkzaam bij de Regiopolitie IJsselland, zaaknummer 1307685;
D. een kennisgeving van bekeuring, op ambtseed opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1], met nummer 22100513311926 en zaaknummer 1307685."
"E. een schriftelijk stuk, te weten een niet ondertekend "proces-verbaal" nr. 22.10.2005.1333.000986 d.d. 28 december 2005 opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie werkzaam bij de Regiopolitie IJsselland, zaaknummer l306324;
F. een kennisgeving van bekeuring, op ambtseed opgemaakt en ondertekend door ambtenaar nummer 0986, met nummer 22100513310986."
2.4. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsvrouwe van de verdachte het volgende aangevoerd:
"Uit het proces-verbaal blijkt dat iemand op 22 oktober 2005 te hard heeft gereden. De persoon die werd staande gehouden, verklaarde dat hij [betrokkene 1] was, geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats], wonende op de [a-straat 1] te [woonplaats]. [Betrokkene 1] had volgens de gegevens van de politie een rijbewijs.
Op 31 oktober 2005 heeft de politie met een persoon telefonisch contact gehad. Deze persoon zei dat hij [verdachte] was, en dat niet [betrokkene 1], maar hijzelf degene was, die zonder rijbewijs te hard had gereden op 22 oktober 2005.
Méér dan wat hierboven staat, blijkt niet uit het dossier. Op een aantal vragen kan geen antwoord worden gegeven. Zoals gezegd, op 22 oktober 2005 heeft een persoon verklaard [betrokkene 1] te zijn. Waarom zou die persoon niet [betrokkene 1] zijn? Was er een reden om daaraan te twijfelen? Op het moment van staandehouding kennelijk niet. Het is niet bekend waarom op 31 oktober 2005 nog iemand is gehoord. Ook blijkt niet of er überhaupt aan werd getwijfeld aan de identiteit van de bekeurde persoon, laat staan dat blijkt waarom daaraan getwijfeld zou moeten worden. Het enige dat vast staat, is dat iemand 9 dagen na het voorval telefonisch heeft laten weten dat hij niet [betrokkene 1], maar [verdachte] was.
Wie zegt dat de telefonisch gehoorde persoon niet [betrokkene 1] zelf was? Dat was gemakkelijk uit te sluiten geweest, door de persoon aan de telefoon uit te nodigen op het bureau. Dat had - nu de identiteit van de verdacht dubieus was - op de weg van de politie gelegen om te doen. In ieder geval had de identiteit van de persoon moeten worden vastgesteld. Dat is niet gebeurd. Men is er klakkeloos vanuit gegaan dat degene die belde de waarheid sprak, en ook daadwerkelijk degene was die op 22 oktober 2005 te hard had gereden.
De kans dat degene die telefonisch heeft verklaard [verdachte] te zijn, niet [verdachte] was, is minstens even groot als de kans dat de persoon die verklaarde [betrokkene 1] te zijn, niet [betrokkene 1] was. Het is aannemelijk, en in ieder geval niet uit te sluiten, dat de persoon aan de telefoon [betrokkene 1] of iemand anders dan [verdachte] was. Niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten zou hebben begaan. Ik verzoek u dan ook cliënt van alle ten laste gelegde feiten vrij te spreken."
2.5. Art. 359, derde lid, Sv luidt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.6. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid tweede volzin, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. In die bepaling wordt niet onderscheiden naar de grond waarop die vrijspraak is bepleit (vgl. HR 7 november 2006, LJN AY8901, NJ 2007, 108). Het kennelijke oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, is - nu de raadsvrouwe ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten vrijspraak heeft bepleit - derhalve onjuist. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.7. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 21 september 2010.