ECLI:NL:HR:2010:BN0007

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01350
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep tegen vrijspraak door het Hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2010 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte die door het Hof was vrijgesproken van een tenlastegelegd feit. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn beroep voor zover dit gericht was tegen de beslissingen van het Hof met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit. De Hoge Raad stelde vast dat er uit de ingediende middelen en de overige stukken niet bleek dat de verdachte een rechtens te respecteren belang had bij het instellen van cassatie tegen de vrijspraak. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte in zoverre niet kon worden ontvangen in zijn cassatieberoep, waardoor het middel onbesproken bleef.

De zaak betreft een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 2009, waarin de verdachte was vrijgesproken. De advocaat van de verdachte, mr. P.H.L.M. Souren, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Vegter concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het beroep wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde feit. De Hoge Raad bevestigde deze conclusie en verwierp het beroep voor het overige, zonder dat verdere motivering nodig was, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een rechtens te respecteren belang bij het instellen van cassatie en de voorwaarden waaronder een verdachte ontvankelijk kan worden verklaard in zijn beroep. Dit arrest draagt bij aan de rechtsontwikkeling op het gebied van de ontvankelijkheid in cassatie en de beoordeling van vrijspraken door lagere rechters.

Uitspraak

16 november 2010
Strafkamer
Nr. 09/01350
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 2009, nummer 23/005867-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof heeft nagelaten de inleidende dagvaarding ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde feit nietig te verklaren, dan wel heeft nagelaten het Openbaar Ministerie (gedeeltelijk)
niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging ter zake van feit 1.
2.2. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit. Noch uit het middel noch uit de overige stukken waarvan de Hoge Raad kennisneemt, blijkt dat de verdachte een rechtens te respecteren belang heeft bij het instellen van beroep in cassatie tegen die vrijspraak. Dat brengt mee dat hij in zoverre niet kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep, zodat het middel onbesproken moet blijven.
3. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep voor zover dat is gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 16 november 2010.