ECLI:NL:HR:2010:BN0007
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep tegen vrijspraak door het Hof
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2010 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte die door het Hof was vrijgesproken van een tenlastegelegd feit. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn beroep voor zover dit gericht was tegen de beslissingen van het Hof met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit. De Hoge Raad stelde vast dat er uit de ingediende middelen en de overige stukken niet bleek dat de verdachte een rechtens te respecteren belang had bij het instellen van cassatie tegen de vrijspraak. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte in zoverre niet kon worden ontvangen in zijn cassatieberoep, waardoor het middel onbesproken bleef.
De zaak betreft een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 2009, waarin de verdachte was vrijgesproken. De advocaat van de verdachte, mr. P.H.L.M. Souren, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Vegter concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het beroep wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde feit. De Hoge Raad bevestigde deze conclusie en verwierp het beroep voor het overige, zonder dat verdere motivering nodig was, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een rechtens te respecteren belang bij het instellen van cassatie en de voorwaarden waaronder een verdachte ontvankelijk kan worden verklaard in zijn beroep. Dit arrest draagt bij aan de rechtsontwikkeling op het gebied van de ontvankelijkheid in cassatie en de beoordeling van vrijspraken door lagere rechters.