ECLI:NL:HR:2010:BN0008

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01418
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aanzegging van een getuige in een strafzaak en de gevolgen voor de verdediging van de verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verzoek van de raadsman van de verdachte om de getuige [betrokkene 1] aan te zeggen voor een nadere terechtzitting. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof had moeten bepalen dat de getuige aanwezig diende te zijn, tenzij het Hof van oordeel was dat de verdachte niet in zijn verdediging werd geschaad door het niet inwilligen van het verzoek. De getuige had zich tijdens de eerdere zitting op zijn verschoningsrecht beroepen, wat complicaties met zich meebracht voor de verdediging van de verdachte. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte geen in rechte te respecteren belang heeft bij de klacht over het verzuim van het Hof, omdat de raadsman niet heeft gepersisteerd bij het verzoek om de getuige opnieuw te horen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en vermindert deze van 24 naar 23 maanden. De overige middelen van cassatie worden verworpen, en de redelijke termijn van het proces is overschreden, wat ook heeft geleid tot de strafvermindering.

Uitspraak

16 november 2010
Strafkamer
Nr. 09/01418
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 2009, nummer 23/005865-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Westlinge" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in het hoger beroep tegen de beslissingen van de Rechtbank ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en evenmin tegen de vrijspraak van feit 3 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. M. van Delft, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. Mr. B.P. de Boer heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel beoogt te klagen dat het Hof heeft verzuimd de ter terechtzitting van 18 november 2008 gehoorde getuige [betrokkene 1] aan te zeggen dat hij ter nadere terechtzitting van 13 februari 2009 aanwezig diende te zijn.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2008 houdt het volgende in:
"De getuige [betrokkene 1] doet op vragen van de voorzitter opgave omtrent naam, voornamen, geboortedatum, woon- of verblijfplaats en beroep voor zover hieronder is vermeld, verklaart geen bloed- of aanverwant van de verdachten te zijn en legt vervolgens op de bij de wet voorgeschreven wijze in handen van de voorzitter de belofte af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.
De voorzitter wijst de getuige, die verdachte is in dit onderzoek, op zijn recht zich te verschonen van het beantwoorden van hem gestelde vragen, indien hij daardoor zichzelf aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen.
De getuige [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd te Zwaag, verklaart - zakelijk weergegeven -:
Ik beroep mij op mijn verschoningsrecht ten aanzien van elke vraag die aan mij wordt gesteld.
Mr. Van der Horst houdt mij voor dat ik heb gesproken over 200 stuks werk.
Ik wens geen vragen te beantwoorden.
Met toestemming van de advocaat-generaal vergunt het hof de getuige - na aflegging van zijn verklaring - als verdachte in de zittingzaal plaats te nemen.
Desgevraagd delen mr. Van der Horst en mr. Jonk mede dat zij geen afstand doen van de getuige [betrokkene 1] en verzoeken het hof de getuige op te roepen voor de zittingsdag van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen hun cliënten.
De advocaat-generaal deelt mede zich niet te verzetten tegen inwilliging van de verzoeken van de raadslieden tot het opnieuw oproepen van de getuigen, welke zich ter terechtzitting van heden hebben beroepen op hun verschoningsrecht.
(...)
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissingen van het hof mede:
- (...)
- dat het onderzoek ter terechtzitting wordt geschorst tot de terechtzitting van 13 februari 2009 om 09.00 uur;
- (...)
- dat de verdachte en de raadsman worden aangezegd om tegen dat tijdstip zonder nadere oproeping weer aanwezig te zijn."
2.3. Uit het voorgaande volgt dat door mr. Jonk, raadsman van de verdachte, een verzoek is gedaan als bedoeld in art. 319, derde lid, Sv in verbinding met art. 331, eerste lid, Sv en art. 415 Sv. Ingevolge art. 319, derde lid, Sv had het Hof dienen te bepalen dat de aanwezigheid van de getuige [betrokkene 1] bij de nadere behandeling wordt vereist, tenzij het van oordeel is dat door niet inwilliging van het verzoek de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad. Van de naleving van dit voorschrift blijkt noch uit de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep noch uit het bestreden arrest.
2.4. In aanmerking genomen evenwel
a) dat [betrokkene 1] - die ook verdachte is in dit onderzoek - toen hij ter terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2008 als getuige is gehoord, heeft verklaard dat hij zich ten aanzien van elke vraag die hem wordt gesteld op zijn verschoningsrecht beroept;
b) dat de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2009, waar [betrokkene 1] niet is verschenen, niet heeft gepersisteerd bij zijn verzoek om hem nogmaals als getuige te horen, heeft de verdachte geen in rechte te respecteren belang bij de klacht dat het Hof ter terechtzitting van 18 november 2008 heeft verzuimd de getuige [betrokkene 1] aan te zeggen dat hij ter terechtzitting van 13 februari 2009 zonder nadere oproeping weer aanwezig diende te zijn.
2.5. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 23 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 16 november 2010.