ECLI:NL:HR:2010:BN0628

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02148
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de gebruikelijkloonregeling op leden van coöperaties

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 april 2009, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002. De Inspecteur had na bezwaar de navorderingsaanslagen gehandhaafd, waarop belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank te Arnhem. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad behandelt de vraag of de gebruikelijkloonregeling, zoals neergelegd in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964, van toepassing is op leden van coöperaties. Belanghebbende, die als bezoldigd bestuurder van de coöperatie werkzaam is, betoogt dat de toepassing van deze regeling in zijn geval in strijd is met de doelstelling van de regeling, omdat er geen sprake is van oneigenlijk gebruik van de coöperatie. De Hoge Raad oordeelt echter dat de tekst en de wetsgeschiedenis van artikel 12a geen steun bieden voor een beperkte toepassing van de regeling. De Hoge Raad concludeert dat de gebruikelijkloonregeling ook van toepassing is op leden van coöperaties, ongeacht het motief voor de uitbreiding van het toepassingsbereik.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en openbaar uitgesproken op 9 juli 2010.

Uitspraak

Nr. 09/02148
9 juli 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 april 2009, nrs. 07/00482 en 07/00483, betreffende na te melden navorderingsaanslagen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en een navorderingsaanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem (nrs. AWB 06/3443 en 06/3444) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende heeft een lidmaatschapsrecht in een coöperatie, en heeft op grond daarvan in die coöperatie een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet IB 2001.
3.1.2. Belanghebbende is werkzaam als bezoldigd bestuurder van de coöperatie.
3.1.3. Bij de primitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en die in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen is loon uit dienstbetrekking bij de coöperatie in aanmerking genomen voor een bedrag van € 24.596, overeenkomstig belanghebbendes aangifte.
3.1.4. Bij de bestreden navorderingsaanslagen heeft de Inspecteur dat loon verhoogd tot een bedrag van € 38.118, met toepassing van de zogenoemde in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) neergelegde gebruikelijkloonregeling.
3.2.1. Het derde middel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat de gebruikelijkloonregeling op belanghebbende van toepassing is. Volgens het middel komt, kort samengevat, toepassing van de gebruikelijkloonregeling in belanghebbendes geval in strijd met doel en strekking van die regeling, nu - aldus belanghebbende - de coöperatie nimmer is of zou worden gebruikt voor het ontgaan van belastingheffing en er geen sprake is van enig oneigenlijk gebruik van de rechtsvorm coöperatie.
3.2.2. Voor zover belanghebbende hiermee een beperkte toepassing van de gebruikelijkloonregeling bij coöperaties bepleit, faalt het middel. Noch de tekst van artikel 12a van de Wet, noch de wetsgeschiedenis biedt steun voor een dergelijke beperkte toepassing. Het enkele feit dat het motief voor de uitbreiding van het toepassingsbereik van artikel 12a van de Wet tot leden van coöperaties en coöperatieve verenigingen is gelegen in een (mogelijk) oneigenlijk gebruik van deze rechtsvorm (vgl. Kamerstukken II, 1999/2000, 27 209, nr. 3, blz. 19-21 en 63-64), brengt nog niet mee dat de toepassing van dit artikel beperkt zou moeten blijven tot gevallen waarin een dergelijk oneigenlijk gebruik aan de orde is.
3.3. De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2010.