ECLI:NL:HR:2010:BN6126
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- C.A. Streefkerk
- C.E. Drion
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Internationale kinderontvoering en de voorwaarden voor berusting in verblijf van een kind
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende internationale kinderontvoering. De moeder had samen met de vader, met wie zij een samenlevingsverband had, in Canada gewoond. Na een tijdelijk verblijf van de moeder en hun dochter in Nederland, heeft de moeder ervoor gekozen om niet terug te keren naar Canada. De vader, die ook de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft daarop een verzoek ingediend bij de Centrale Autoriteit voor de teruggeleiding van hun dochter naar Canada, op grond van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV). De rechtbank heeft het verzoek van de vader toegewezen, maar de moeder ging in hoger beroep. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank, waarbij het hof oordeelde dat de vader niet had berust in het verblijf van hun dochter in Nederland. De moeder stelde dat de vader wel degelijk had ingestemd met het verblijf van hun dochter, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van 'bestendige' berusting. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en oordeelde dat berusting slechts onder strenge voorwaarden kan worden aangenomen. De Hoge Raad benadrukte dat de gedragingen van de achterblijvende ouder, zowel actief als passief, in overweging moeten worden genomen, en dat de objectieve omstandigheden bepalend zijn voor de vraag of er sprake is van berusting. De Hoge Raad verwierp het beroep van de moeder, waarmee de beslissing van het hof in stand bleef.