ECLI:NL:HR:2010:BN7950
Hoge Raad
- Cassatie
- E.J. Numann
- W.A.M. van Schendel
- C.A. Streefkerk
- W.D.H. Asser
- C.E. Drion
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep tegen tussenvonnissen in Waterleidingwet procedures
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2010 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep van Brabant Water N.V. tegen tussenvonnissen in procedures die zijn ingesteld op grond van de Waterleidingwet. De zaak betreft de vaststelling van een lijst van burgerrechtelijke rechten en verplichtingen en de vaststelling van schadeloosstelling voor de (voormalige) eigenaar van een waterleidingbedrijf. De Hoge Raad oordeelt dat tegen tussenvonnissen in deze specifieke procedures geen cassatieberoep openstaat, maar alleen tegen het eindvonnis waarin de lijst definitief wordt vastgesteld. Dit is in lijn met de bepalingen van de Waterleidingwet en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad verklaart Brabant Water niet-ontvankelijk in haar beroep en veroordeelt haar in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 384,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak benadrukt de strikte regels omtrent de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in het kader van de Waterleidingwet en bevestigt dat tussenvonnissen niet kunnen worden bestreden in cassatie, tenzij deze zijn opgenomen in een eindvonnis.