ECLI:NL:HR:2010:BN8535
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
BOPZ en de geldigheidsduur van machtigingen tot voortgezet verblijf
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). De zaak betreft een verzoekschrift van de betrokkene, die in cassatie ging tegen een beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had op 31 mei 2010 een beschikking gegeven in de zaak met nummer 211895/FA RK 10-2714, waartegen de betrokkene beroep in cassatie heeft ingesteld. De advocaat van de betrokkene, mr. G.E.M. Later, heeft het cassatierekest ingediend, dat aan de beschikking van de Hoge Raad is gehecht.
De kern van de zaak draait om de vraag of de aanmerking bij het verzoekschrift overgelegde plannenlijst en probleemlijst als behandelingsplan en medische aantekeningen kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat er geen sprake is van schending van artikel 17 lid 3 van de BOPZ, dat bepaalt dat een machtiging tot voortgezet verblijf een geldigheidsduur heeft van ten hoogste een jaar na haar dagtekening. De Hoge Raad stelt vast dat de duur van de verleende machtiging niet hoeft te worden bekort met de periode die ligt tussen het verstrijken van de vorige machtiging en de verlening van de nieuwe machtiging. Het is enkel van belang dat het verzoek om een opvolgende machtiging is ingediend voordat de geldigheidsduur van de vorige machtiging was verstreken.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer was om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten die in het middel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann.