ECLI:NL:HR:2010:BN9201
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Verstekverlening en aanwezigheidsrecht in cassatieprocedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een verstekarrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1962 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was niet verschenen op de zitting in hoger beroep op 10 maart 2009. De raadsman van de verdachte, mr. B.M. Beg, was eveneens afwezig. De voorzitter van het hof heeft het onderzoek onderbroken om contact op te nemen met de raadsman, maar deze was niet bereikbaar. Het hof heeft vervolgens verstek verleend tegen de verdachte en de behandeling van de zaak voortgezet.
De verdachte heeft cassatie ingesteld, stellende dat het hof ten onrechte verstek heeft verleend, omdat hij ten tijde van de zitting uit anderen hoofde gedetineerd was en niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen herhaald dat aan een cassatieklacht over de betekening van dagvaardingen en het aanwezigheidsrecht alleen gegevens ten grondslag kunnen worden gelegd die blijken uit de stukken van het geding of die als vaststaand kunnen worden aangenomen op basis van in cassatie overgelegde bescheiden.
De Hoge Raad oordeelt dat de aan de schriftuur gehechte kopieën niet volledig zijn en onvoldoende steun bieden voor de stelling dat de verdachte ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd was. De enkele inverzekeringstelling op 9 maart 2009 betekent niet automatisch dat de verdachte op 10 maart 2009 nog gedetineerd was. Het middel faalt, en de Hoge Raad verwerpt het beroep.