ECLI:NL:HR:2010:BN9210

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01619
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de proeftijd in strafzaken en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1948 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Breda, locatie De Boschpoort', had beroep ingesteld tegen de opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en de proeftijd die was vastgesteld op 3 jaren. De advocaat van de verdachte, mr. G. Spong, had een middel van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot strafvermindering en verbetering van de strafoplegging met betrekking tot de proeftijd.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de proeftijd had vastgesteld op drie jaren, terwijl volgens de wet de proeftijd niet langer dan twee jaren mocht zijn. Dit werd bevestigd door eerdere jurisprudentie. De Hoge Raad heeft deze misslag hersteld door de proeftijd te bepalen op twee jaren en de gevangenisstraf te verminderen naar 34 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden, wat ook heeft geleid tot de vermindering van de straf.

De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van wettelijke termijnen in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de proeftijd, en verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

21 december 2010
Strafkamer
Nr. 09/01619
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 april 2009, nummer 20/003902-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Breda, locatie De Boschpoort" te Breda.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot strafvermindering, tot verbetering van de strafoplegging voor zover deze betreft de vaststelling van de proeftijd en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de proeftijd heeft vastgesteld op drie jaren.
2.2. Het dictum van het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van Reclassering Nederland te Breda en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij Het Dok of een soortgelijke instelling."
2.3. Uit de bestreden uitspraak volgt dat de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde gedragingen hebben plaatsgevonden op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2007 tot en met 26 juni 2008 en op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1987 tot en met 31 december 1989. Gelet op het bepaalde in art. 14b, tweede lid, Sr in verbinding met art. 14c, eerste lid, Sr, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde, had het Hof de proeftijd niet op een langere periode dan twee jaren mogen bepalen (vgl. HR 30 oktober 2007, LJN BB3999, NJ 2008/146).
Het middel klaagt daarover terecht. De Hoge Raad zal deze misslag herstellen.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover daarbij de proeftijd is bepaald op 3 jaren;
vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze 34 maanden beloopt, waarvan 11 maanden voorwaardelijk;
bepaalt de proeftijd op 2 jaren;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 21 december 2010.