ECLI:NL:HR:2010:BN9355

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00098 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over teruggave van inbeslaggenomen voertuigen aan derden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de teruggave van inbeslaggenomen voertuigen. De klager, geboren in 1975 en wonende te Zierikzee, had een klaagschrift ingediend tegen de kennisgeving van de officier van justitie om de in beslag genomen auto’s, een BMW en een Audi, terug te geven aan derden. De rechtbank had geoordeeld dat deze derden redelijkerwijs als rechthebbenden dienden te worden aangemerkt, wat leidde tot de ongegrondverklaring van het klaagschrift van de klager.

De klager stelde dat hij de eigendom van de voertuigen had verkregen door een betalingsregeling met de voormalige eigenaren, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor deze eigendomsoverdracht. De officier van justitie had geconcludeerd dat de BMW aan [betrokkene 1] en de Audi aan [betrokkene 2] teruggegeven dienden te worden, en de rechtbank volgde dit standpunt. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de juiste maatstaf was toegepast bij de beoordeling van de rechthebbendheid.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de klager, waarbij het middel niet tot cassatie leidt. De beslissing van de rechtbank om de voertuigen terug te geven aan de derden werd als redelijk en maatschappelijk verantwoord beschouwd. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij claims van eigendom in het kader van inbeslagname en teruggave van goederen.

Uitspraak

7 december 2010
Strafkamer
Nr. 10/00098 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Middelburg van 22 september 2009, nummer RK 09/381, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. J.C. van den Doel, advocaat te Zierikzee, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, doch uitsluitend voor zover daarbij de teruggave is gelast van de inbeslaggenomen BMW met kenteken [AA-00-BB] aan [betrokkene 1] en de inbeslaggenomen Audi met kenteken [CC-00-DD] aan [betrokkene 2], met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de ongegrondverklaring van het beklag met onder meer de klacht dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd.
2.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Het klaagschrift is ingediend met betrekking tot de voorwerpen, een personenauto BMW 530d met kenteken
[AA-00-BB] en een personenauto merk Audi met kenteken [CC-00-DD], in beslag genomen onder:
[Klager],
(...)
2. Het bezwaar en het standpunt van de officier van justitie.
Klager [klager] maakt bezwaar tegen het voornemen van de officier van justitie om de inbeslaggenomen personenauto BMW terug te geven aan [betrokkene 1] en de inbeslaggenomen personenauto Audi aan [betrokkene 2].
Klager [klager] verzoekt teruggave aan hem van de inbeslaggenomen personenauto's op gronden die in het klaagschrift nader zijn omschreven en die als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
Klager voert aan dat de personenauto's onder hem zijn inbeslaggenomen en dat deze aan hem toebehoren. Klager heeft, vanwege het voortduren van de beslagen, reeds een betalingsregeling getroffen met de voormalige eigenaren [betrokkene 1] en [betrokkene 2], waarbij klager de personenauto's in eigendom heeft verkregen.
Klager moet als rechthebbende op de personenauto's worden aangemerkt.
Namens belanghebbende [betrokkene 2] heeft mr. Spigt betwist dat de personenauto Audi in eigendom is overgegaan op klager.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag gedaan door [klager]. Zij is van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier [betrokkene 1] redelijkerwijs als rechthebbende van de personenauto BMW dient te worden aangemerkt en [betrokkene 2] als rechthebbende van de personenauto Audi, nu klager niet of onvoldoende heeft aangetoond dat hij juridisch eigenaar is van genoemde personenauto's.
Het klaagschrift van [klager] dient ongegrond verklaard te worden.
3. De beoordeling.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en de rechtbank is bevoegd hiervan kennis te nemen.
De rechtbank heeft op grond van het onderzoek in raadkamer de overtuiging gekregen dat teruggave van de inbeslaggenomen personenauto BMW aan [betrokkene 1] en van de inbeslaggenomen personenauto Audi aan [betrokkene 2] redelijk en maatschappelijk verantwoord is.
Uit de hiervoor omschreven feiten en verklaringen blijkt niet dat klager juridisch eigenaar is van beide personenauto's. Van enige betaling of andere titel waaruit een eigendomsovergang blijkt, is niet gebleken.
Het beklag van klager tegen het voornemen van de officier van justitie om de personenauto BMW aan [betrokkene 1] en de personenauto Audi aan [betrokkene 2] terug te geven, moet derhalve ongegrond worden verklaard."
2.3. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat het gaat om een geval waarin de beslagene op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend tegen de schriftelijke kennisgeving als bedoeld in art. 116, derde lid, Sv, waarbij het openbaar ministerie voornemens is het op de voet van art. 94a Sv inbeslaggenomen voorwerp te doen teruggeven aan een ander dan de beslagene, te weten aan degene die, naar het oordeel van het openbaar ministerie, redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. In zo'n geval dient de rechter te beoordelen of die ander redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt (vgl. HR 15 april 2003, LJN AF3104).
2.4. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de stelling van de klager dat de eigendom van de inbeslaggenomen personenauto's op de klager was overgegaan op grond van een met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] getroffen betalingsregeling, niet aannemelijk is. Dit in aanmerking genomen, ligt in het oordeel van de Rechtbank dat teruggave van de inbeslaggenomen personenauto BMW aan [betrokkene 1] en van de inbeslaggenomen personenauto Audi aan [betrokkene 2] redelijk en maatschappelijk verantwoord is, besloten dat deze personen naar haar oordeel redelijkerwijs als rechthebbenden van de onderscheidene personenauto's dienden te worden aangemerkt. Aldus verstaan heeft de Rechtbank de juiste maatstaf toegepast, zodat het middel in zoverre faalt.
2.5. Het middel - dat niet klaagt over het door de Rechtbank gegeven bevel tot teruggave - kan ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 december 2010.