ECLI:NL:HR:2010:BN9465

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01699
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onrechtmatige daad en schade door wateroverlast aan akkerbouwpercelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een geschil over onrechtmatige daad, waarbij schade aan akkerbouwpercelen is ontstaan door wateroverlast. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat eerder op 10 februari 2009 uitspraak deed. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam en het arrest van het hof, en concludeert dat de klachten van de eiser niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde middelen geen nadere motivering behoeven, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 384,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak is openbaar gedaan door de raadsheer A. Hammerstein, en de zaak is behandeld door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk.

Uitspraak

26 november 2010
Eerste Kamer
09/01699
DV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
HOOGHEEMRAADSCHAP VAN SCHIELAND EN DE KRIMPENERWAARD,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. B.T.M. van der Wiel en mr. L.C. Dufour.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en het Hoogheemraadschap.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 201562/HA ZA 03-1973 van de rechtbank Rotterdam van 24 mei 2006 en 10 januari 2007;
b. het arrest in de zaak 105.006.265/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 februari 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het Hoogheemraadschap heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Hoogheemraadschap begroot op € 384,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 26 november 2010.