ECLI:NL:HR:2010:BO0102

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03231 W
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de overname van tenuitvoerlegging van een Duitse straf in Nederland

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van de Rechtbank te Groningen, die op 26 mei 2010 een gevangenisstraf van 1471 dagen heeft opgelegd aan de veroordeelde, waarvan 365 dagen voorwaardelijk. De veroordeelde, geboren in 1970, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Arnhem, locatie Arnhem-Zuid'. De zaak betreft een verzoek van de Minister van Justitie van de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing. De Rechtbank heeft de feiten die door de Duitse rechter zijn bewezen verklaard, gekwalificeerd als diefstal door middel van braak en/of met valse sleutel, gepleegd door twee of meer verenigde personen, en heeft de straf opgelegd op basis van artikel 31 van de WOTS.

De veroordeelde heeft in cassatie aangevoerd dat de Rechtbank geen onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheid dat hij in Duitsland na het uitzitten van de helft van zijn straf vervroegd in vrijheid zou worden gesteld. De Hoge Raad oordeelt dat het proces-verbaal van de terechtzitting niet inhoudt dat de veroordeelde of zijn raadsman een beroep heeft gedaan op deze mogelijkheid. Hierdoor was de Rechtbank niet gehouden om hier onderzoek naar te doen. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft op 9 november 2010 het beroep verworpen, waarbij de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos. Dit arrest is gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2010:BO0102 en is van belang voor de toepassing van de WOTS in gevallen van internationale strafovername.

Uitspraak

9 november 2010
Strafkamer
nr. 10/03231 W
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Groningen van 26 mei 2010, nummer 18/810011-10, omtrent een verzoek van de Minister van Justitie van de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[Veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Arnhem, locatie Arnhem-Zuid" te Arnhem.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. M.E. Bosman, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank geen onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheid dat de veroordeelde in Duitsland na de tenuitvoerlegging van de helft van de hem door de Duitse rechter opgelegde vrijheidsstraf van vijf jaar en zes maanden vervroegd in vrijheid zou worden gesteld.
2.2. De Rechtbank heeft de veroordeelde ter zake van de door de Duitse rechter bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf van 1471 dagen opgelegd, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een bijzondere voorwaarde als in de uitspraak omschreven. De Rechtbank heeft dienaangaande het volgende overwogen:
"De rechtbank dient op grond van artikel 31 van de WOTS de straf op te leggen, welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het ten laste van veroordeelde bij uitspraak van het Landgericht Kleve d.d. 29 juni 2009 met kenmerk 110 KLs-101 Js 165/06-20/09 naar Duits recht bewezen verklaarde naar Nederlands recht te worden gekwalificeerd als:
- diefstal door middel van braak/verbreking en/of met valse sleutel, door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
- diefstal, meermalen gepleegd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verlof tot tenuitvoerlegging van de straf van veroordeelde in Nederland zal worden verleend, met oplegging van 5 jaren en 6 maanden gevangenisstraf met aftrek van de tijd die door veroordeelde in Duitsland en Nederland in detentie is doorgebracht.
De raadsman van veroordeelde heeft bepleit dat cliënt ruim twintig maanden gedetineerd heeft gezeten in Duitsland, hetgeen hem naar de aldaar aanwezige omstandigheden zwaar is gevallen. De detentie in Duitsland heeft er eveneens aan bijgedragen dat zijn relatie inmiddels is beëindigd en zijn kinderen uit huis dreigen te worden geplaatst en onder toezicht zullen worden gesteld. Tevens is veroordeelde door de detentie in Duitsland zijn baan verloren.
Gezien het bovengenoemde zijn er goede redenen om de Duitse straf om te zetten in een lagere Nederlandse straf met een mogelijkheid de resterende straf in een open dan wel half open inrichting in de omgeving van Arnhem uit te zitten.
De rechtbank is van oordeel dat bij de straftoemeting met zowel de nationale verworvenheden als met de internationale gevoeligheden rekening gehouden moet worden.
De rechtbank heeft daarom gelet op de Nederlandse maatstaven en opvattingen die geacht worden te beantwoorden aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van veroordeelde alsmede met de Duitse opvattingen hieromtrent.
De rechtbank heeft hierbij enerzijds in aanmerking genomen dat veroordeelde is veroordeeld wegens een zevental diefstallen door middel van braak/verbreking en/of met valse sleutel, door twee of meer verenigde personen gepleegd en een tweetal diefstallen. De rechtbank overweegt dat deze feiten - zowel in Duitsland alsook in Nederland - als ernstige inbreuken op de rechtsorde worden gezien.
Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, zoals deze ter zitting naar voren zijn gebracht, onder meer inhoudende dat de veroordeelde 553 dagen detentie heeft ondergaan in een Duitse gevangenis, onder voor hem meer belastende omstandigheden dan hij zou hebben ondervonden in een Nederlandse gevangenis.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het uittreksel justitiële documentatie d.d. 16 april 2010 betreffende veroordeelde, waaruit blijkt dat hij zowel in Duitsland als in Nederland eerder terzake van vermogensdelicten, waaronder (gekwalificeerde) diefstallen, met politie en justitie in aanraking is geweest."
2.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich een schrijven van het Ministerie van Justitie van de deelstaat Noordrijn-Westfalen van 9 april 2010, inhoudende onder meer:
"Het einde van de straf is bepaald op 10-05-2014; op 10-07-2012 zal tweederde van de gevangenisstraf zijn uitgezeten. Er bestaan vanuit het oogpunt van de Duitse autoriteiten geen bedenkingen tegen een omzetting van de straf in een voorwaardelijke gevangenisstraf met ingang van laatstgenoemde datum."
2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank houdt niet in dat aldaar door of namens de veroordeelde een beroep is gedaan op de mogelijkheid dat hij - anders dan uit voormelde brief kan worden afgeleid - in Duitsland na ommekomst van de helft van de hem opgelegde straf in vrijheid zou worden gesteld. Gelet hierop, was de Rechtbank niet gehouden onderzoek te doen naar deze eerst in cassatie geopperde mogelijkheid.
2.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 9 november 2010.