ECLI:NL:HR:2010:BO0104

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02811 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvrage tot herziening van een veroordeling wegens verduistering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2010 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. J.C. Oudijk, had een veroordeling voor verduistering aangevochten, die was opgelegd in een vonnis van 9 april 2003. De Politierechter had de aanvrager destijds veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.

De aanvrage tot herziening was gebaseerd op de stelling dat de aanvrager eerder al was veroordeeld voor verduistering, en dat deze eerdere veroordeling relevant was voor de beoordeling van de huidige zaak. De aanvrager stelde dat de Politierechter, ware hij op de hoogte geweest van deze eerdere veroordeling, de Officier van Justitie niet-ontvankelijk zou hebben verklaard in de vervolging, vanwege schending van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad heeft de aanvrage beoordeeld en vastgesteld dat de omstandigheden die in de aanvrage zijn aangevoerd, niet nieuw waren voor de rechter die de oorspronkelijke veroordeling heeft uitgesproken. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage kennelijk ongegrond was, omdat de relevante informatie al bekend was tijdens de eerdere rechtszittingen. Daarom heeft de Hoge Raad de aanvrage tot herziening afgewezen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van nieuwe en relevante bewijsstukken bij een herzieningsaanvraag, en bevestigt dat de Hoge Raad niet zal ingaan op aanvragen die geen nieuwe feiten of omstandigheden aanvoeren die de eerdere uitspraak in twijfel kunnen trekken.

Uitspraak

12 oktober 2010
Strafkamer
nr. 10/02811 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 9 april 2003, nummer 09/050765-03, ingediend door mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat de verdachte reeds eerder, bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 24 juli 2002, voor verduistering is veroordeeld en dat de toen bewezenverklaarde periode de in het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd, bewezenverklaarde tijdstippen omvat, zodat - ware de Politierechter daarmee bekend geweest - hij de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in de vervolging zou hebben verklaard wegens schending van art. 68 Sr.
3.3. Van de in de aanvrage gestelde omstandigheid kan niet worden gezegd dat deze de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken, niet bekend was. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, waaronder een zogenoemd werkformulier van de griffier, kan immers worden afgeleid dat de in de aanvrage bedoelde veroordeling ter terechtzitting van de Politierechter aan de orde is geweest.
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 oktober 2010.