ECLI:NL:HR:2010:BO0404
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- A.H.T. Heisterkamp
- M.W.C. Feteris
- R.J. Koopman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 januari 2009, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de daarbij opgelegde boeten voor de jaren 1999, 2000 en 2001. De belanghebbende, X te Z, had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen, maar de Inspecteur had deze handhaafd. De Rechtbank te Haarlem verklaarde de beroepen van de belanghebbende gegrond, maar enkel voor wat betreft de boeten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank voor het jaar 2001, maar vernietigde de uitspraken met betrekking tot de jaren 1999 en 2000 voor zover het de boeten betrof.
De belanghebbende stelde beroep in cassatie in, waarbij de Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het opzet van de belanghebbende aan de lage belastingheffing over de jaren 1999 en 2000 te wijten was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar enkel voor de boeten van de jaren 1999 en 2000, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad gelastte ook dat de Staat het griffierecht vergoedt en veroordeelde de Minister van Financiën in de proceskosten van de belanghebbende.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de lagere rechters bij het vaststellen van opzet in belastingzaken. De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat een aanzienlijk deel van de omzet niet in de administratie is verantwoord, niet voldoende is om opzet aan te nemen zonder verdere bewijsvoering van de bewustheid van de belanghebbende.