ECLI:NL:HR:2010:BO1576
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Recht op bijstand door een raadsman tijdens politieverhoor van minderjarige verdachte
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een minderjarige verdachte die in cassatie gaat tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1992, heeft tijdens zijn verhoor door de politie geen bijstand gehad van een raadsman. De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard op grond van schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), verwijzend naar eerdere uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaken Panovits tegen Cyprus en Salduz tegen Turkije. Het Hof heeft het verweer verworpen, stellende dat de door de raadsman aangehaalde uitspraken niet een algemeen recht op bijstand bij het eerste politieverhoor waarborgen.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof heeft miskend dat de minderjarige verdachte recht heeft op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door de politie. Dit recht is van groot belang, vooral gezien de kwetsbaarheid van minderjarigen in het strafrechtelijke proces. De Hoge Raad benadrukt dat de afwezigheid van een raadsman tijdens het verhoor een schending van de rechten van de verdachte kan inhouden, wat kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De uitspraak van de Hoge Raad onderstreept de noodzaak van adequate rechtsbijstand voor minderjarigen en bevestigt de bescherming die het EVRM biedt in strafzaken. De zaak zal nu opnieuw worden berecht door het Gerechtshof, waarbij de rechten van de verdachte in acht moeten worden genomen.