ECLI:NL:HR:2010:BO1637

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03700
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.W. Ilsink
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van bestuurders onder invloed van cannabinoïden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor het besturen van een voertuig onder invloed van cannabinoïden, in strijd met artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad herhaalt de relevante overwegingen uit een eerder arrest en stelt vast dat voor een veroordeling niet vereist is dat er een significant verhoogd risico op een ongeluk moet zijn aangetoond. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, terecht heeft geconcludeerd dat de verdachte niet in staat was tot behoorlijk besturen. De verdachte had op 1 januari 2007, na het gebruik van cannabis, een voertuig bestuurd en was door de politie aangehouden. De bewijsmiddelen omvatten onder andere een proces-verbaal van de politie en een bloedanalyse die de aanwezigheid van THC en andere cannabinoïden in het bloed van de verdachte aantoonde. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere veroordeling door het Hof in stand blijft.

Uitspraak

21 december 2010
Strafkamer
Nr. 09/03700
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 december 2008, nummer 22/002328-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.J. Naber, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
2.1. De middelen klagen over de motivering van de bewezenverklaring. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 1 januari 2007 te Gorinchem als bestuurder van een voertuig (bestelauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten cannabinoïden, waarvan hij redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet behoorlijk besturen in staat moest worden geacht."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 1 januari 2007 om 8:24 uur zag ik dat een persoon als bestuurder had opgetreden van een voertuig, bestelauto, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg te Gorinchem.
Op 1 januari 2007 om 08.35 uur had ik het eerste directe contact met de bestuurder. Ik nam in de auto een weedlucht waar. De verdachte reageerde sloom. Hij gaf mij op te zijn [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats]. De verdachte gaf te kennen dat hij veel had geblowd. Hij verleende toestemming tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Op 1 januari 2007 om 10:15 uur heeft de arts P.J.G.A.M. van Eeden in aanwezigheid van mij door middel van een venapunctie bij de verdachte bloed afgenomen. Ik heb het bloedmonster overeenkomstig het bepaalde in de Regeling bloed- en urineonderzoek gewaarmerkt, verpakt en dit alsmede het bloedafnameformulier voorzien van een genummerd en op naam gesteld identiteitszegel met nummer 573238. Ik heb me ervan vergewist dat het bloedmonster overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 van voormelde regeling verzonden is naar het Nederlands Forensisch Instituut. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat in het bloedmonster de navolgende stoffen werden aangetroffen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden: THC/THC-COOH/11-OH-THC. Op 21 juni 2007 is de uitslag van het bloedonderzoek schriftelijk aan de verdachte medegedeeld."
b. een aanvraagformulier bloedanalyse met een identiteitszegel ten name van [verdachte] met het nummer 573238, voor zover inhoudende als verklaring van de arts Van Eeden:
"Ik heb op 1 januari 2007 om 10:15 uur op de voorgeschreven wijze [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1956, bloed afgenomen."
c. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door de vast gerechtelijk deskundige B.E. Smink, voor zover inhoudende:
"Ontvangen van Regiopolitie Zuid-Holland-Zuid: buisje bloed van [verdachte], zegelnummer 573238, bestemd voor onderzoek door NFI.
Onderzoeksresultaten
Concentratie THC (groep cannabinoïden): 0,003 milligram per liter.
Concentratie THC-COOH (groep cannabinoïden): 0,106 milligram per liter.
Concentratie 11-OH-THC (groep cannabinoïden): 0,002 milligram per liter.
Toelichting
Cannabinoïden zijn bestanddelen van hennep. Effecten die kunnen optreden na gebruik van cannabinoïden zijn onder meer moeheid, desinteresse, visuele stoornissen en dromerigheid.
Het gebruik van cannabis in het verkeer kan leiden tot slingerend rijden, het niet verlenen van voorrang, te snel rijden, opvallend langzaam rijden en het niet adequaat reageren op verkeerstekens en andere weggebruikers. Het gebruik van cannabinoïden kan concentratiestoornissen en veranderde tijdwaarneming tot gevolg hebben. Hierdoor wordt het reactievermogen beïnvloed. Er bestaat internationaal onder forensische collega's consensus over het feit dat recent gebruik van cannabis nadelig is voor de rijvaardigheid. In het algemeen worden concentraties van 0,001 - 0,002 milligram THC per liter bloed gezien als passend bij gebruik van cannabis hooguit vijf uren voor de bloedafname. Er is in dit geval dus sprake van recent cannabisgebruik. Een bloedconcentratie van THC-COOH van 0,010-0,020 milligram per liter bloed wijst op het roken van ongeveer 1 joint."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 31 december 2006, omstreeks 20:00 uur, heb ik mijn ouders bezocht. Ik ben daar naar toe gegaan met mijn auto. Ik ben daar gebleven tot 2:00 uur. Gedurende de avond heb ik ongeveer zes stickies gerookt. Ik denk dat ik voor die stickies ongeveer 1 gram wiet heb gebruikt. Na mijn ouders ben ik naar een feestje geweest. Ik heb daar ook een aantal stickies gerookt. Meestal rook ik er één per uur. Vervolgens ben ik huiswaarts gegaan. Tijdens die rit naar Gorinchem heb ik ook geblowd."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman heeft aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat uit het deskundigenrapport d.d. 11 juni 2007 van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het rapport) volgt dat de in het bloed van de verdachte gevonden concentratie van 0,003 mg/l THC te laag is om de conclusie te kunnen trekken dat zijn rijvaardigheid door het gebruik van cannabis negatief is beïnvloed. Immers wordt bij de toelichting in het rapport vermeld - zakelijk weergegeven - dat bij een concentratie van THC in het bloed groter dan 0,003 à 0,005 mg/l de rijvaardigheid van de bloedgever zodanig is afgenomen, dat het risico om verantwoordelijk te zijn voor een ongeluk significant is toegenomen. Daarom dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Anders dan de raadsman leidt het hof uit de genoemde passage, bezien in samenhang met hetgeen overigens in bedoelde toelichting is vermeld, niet af dat de verdachte niet onder een zodanige invloed van cannabinoïden verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Daarbij overweegt het hof dat voor veroordeling op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 niet is vereist dat sprake is van een (significant) toegenomen kans op een ongeluk. Het verweer wordt verworpen."
2.3. Voor een veroordeling op grond van art. 8, eerste lid, WVW 1994 is beslissend of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte onder zodanige invloed van de in die bepaling bedoelde stof verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht (vgl. HR 1 juni 2004, LJN AO4048, NJ 2004/438). De aan de middelen ten grondslag liggende opvatting dat voor een veroordeling ter zake van art. 8, eerste lid, WVW 1994 noodzakelijk is dat sprake was van een zodanige invloed van die stof dat het risico op het maken van ongelukken significant is toegenomen, is onjuist.
2.4. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen - in het bijzonder het hiervoor onder 2.2.2 sub c weergegeven deskundigenrapport - heeft kunnen afleiden dat de verdachte een voertuig heeft bestuurd terwijl hij onder zodanige invloed van cannabinoïden verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht, is de bewezenverklaring naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5. De middelen falen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 21 december 2010.