ECLI:NL:HR:2010:BO1816

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02974
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling partneralimentatie en draagkracht in echtscheidingszaak

In deze zaak verzoekt de vrouw om vaststelling van partneralimentatie na de ontbinding van hun huwelijk. Het huwelijk tussen partijen is op 12 juni 2008 ontbonden, en de vrouw heeft een verzoek ingediend voor alimentatie van € 2.000,-- per maand, gebaseerd op het inkomen van de man bij zijn vorige werkgever, Wetron. De man, die vrachtwagenchauffeur is, heeft sindsdien bij een ander bedrijf gewerkt en stelt dat zijn inkomen is gedaald. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.428,-- netto per maand en het (fictief) besteedbaar inkomen van de man op € 2.573,-- per maand, wat leidde tot een alimentatie van € 780,-- bruto per maand, rekening houdend met de 90%-regel. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, wat leidde tot cassatie bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof onbegrijpelijk heeft gehandeld door de 90%-regel toe te passen, terwijl het werkelijke inkomen van de man niet adequaat was vastgesteld. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige vaststelling van het inkomen en de draagkracht bij de bepaling van partneralimentatie, vooral in situaties waar overuren en fluctuaties in inkomen een rol spelen. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke stap in de rechtsontwikkeling omtrent alimentatiezaken, waarbij de belangen van beide partijen in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

24 december 2010
Eerste Kamer
09/02974
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 81066/FA RK 07-977 van de rechtbank Roermond van 20 februari 2008;
b. de beschikkingen in de zaak HV200.007.950/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 januari 2009 (tussenbeschikking) en 28 april 2009 (eindbeschikking).
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide beschikkingen van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep, voor zover gericht tegen de tussenbeschikking van het hof, en tot vernietiging van de beschikking van 28 april 2009 met verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn op 21 december 1984 met elkaar gehuwd.
(ii) Het huwelijk is op 12 juni 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 februari 2008 in de registers van de burgerlijke stand.
(iii) De man is vrachtwagenchauffeur. Vanaf maart 1990 heeft hij gewerkt bij Wetron Internationale Transporten B.V. te Weert (hierna: Wetron). Sinds 5 november 2007 werkt hij bij MITL, een in Luxemburg gevestigd transportbedrijf.
(iv) De vrouw heeft tijdens het huwelijk nooit inkomsten uit arbeid gehad.
3.2.1 De vrouw heeft - nadat zij zich op 13 juli 2007 tot de rechtbank had gewend met een verzoek tot echtscheiding - op 19 juli 2007 een aanvullend verzoekschrift ingediend, waarin zij verzocht om vaststelling van een door de man te betalen partneralimentatie ten bedrage van € 2.000,-- per maand. Zij is bij de berekening van dit bedrag uitgegaan van het inkomen dat de man verdiende toen hij nog bij Wetron werkte, inclusief de door hem destijds genoten vergoeding voor overuren. Volgens de man diende te worden uitgegaan van zijn inkomen bij MITL. Hij heeft aangevoerd dat hij daar minder verdient dan bij Wetron en dat hij om gezondheidsredenen geen overuren meer kan maken.
3.2.2 De rechtbank heeft overwogen dat de man deze laatste stelling onvoldoende heeft onderbouwd, dat hij zijn werkpatroon had dienen voort te zetten en dat de keuze die hij heeft gemaakt om tegen een lager loon te gaan werken niet ten nadele mag komen van zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.428,-- netto per maand.
In het kader van het vaststellen van de draagkracht van de man heeft de rechtbank overwogen dat blijkens salarisstroken over de eerste helft van 2007 het inkomen van de man gemiddeld € 2.187,93 bruto per maand bedraagt plus aan overwerk gemiddeld € 1.418,85 bruto per maand. Daarvan uitgaande heeft de rechtbank het (fictief) besteedbaar inkomen van de man bepaald op € 2.573,-- per maand, hetgeen rekening houdend met het door de rechtbank gehanteerde draagkrachtpercentage en met andere financiële gegevens, zou moeten resulteren in een partneralimentatie van € 622,-- netto ofwel € 1.071,-- bruto per maand.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat het werkelijke inkomen van de man € 1.313,62 netto per maand bedroeg, zodat het opleggen van de genoemde partneralimentatie ertoe zou leiden dat het resterende inkomen van de man lager zou liggen dan 90% van de toepasselijke bijstandsnorm. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gesteld of gebleken dat de man zich redelijkerwijs in de naaste toekomst een inkomen kan verwerven dat vergelijkbaar is met het inkomen dat hij had ten tijde van het huwelijk, zodat de partneralimentatie moet worden vastgesteld op een zodanig bedrag dat de man 90% van de bijstandsnorm overhoudt. De rechtbank heeft vervolgens de alimentatie bepaald op € 520,-- netto per maand ofwel € 780,-- bruto per maand.
3.2.3 De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, de man heeft incidenteel geappelleerd.
In zijn tussenbeschikking heeft het hof - onbestreden in cassatie - de behoefte van de vrouw bepaald overeenkomstig hetgeen de rechtbank had beslist. Met betrekking tot de draagkracht heeft het hof in die beschikking overwogen dat van de man niet verlangd kan worden dat hij nog dermate lange werkdagen maakt en zodanig onregelmatig werk verricht als hij in dienst van Wetron deed, zodat uitgegaan moet worden van het inkomen dat de man bij zijn huidige werkgever verdient. Het hof heeft de man in de gelegenheid gesteld bescheiden over te leggen met betrekking tot zijn inkomen, dat volgens de man niet meer bedroeg dan € 1.600,-- bruto per maand. Voorts diende hij gegevens over te leggen met betrekking tot de vergoeding voor zijn overuren, die volgens de man werden uitbetaald in extra vrije tijd.
In zijn eindbeschikking heeft het hof overwogen dat de man geen volledige inzage heeft gegeven in zijn inkomsten, dat uit de overgelegde stukken blijkt dat hij structureel overuren maakt en dat wel degelijk in financiële zin met deze overuren rekening dient te worden gehouden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, daarbij uitgaande van het door de rechtbank vastgestelde (fictief) besteedbaar inkomen van de man van € 2.573,--.
3.3 De in de onderdelen 2.1 tot en met 2.3.2 onder meer tegen de tussenbeschikking aangevoerde klachten - onderdeel 1 bevat geen klacht - kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4 De onderdelen 2.3.3 en 2.3.4, die zijn gericht tegen de eindbeschikking en zich lenen voor gezamenlijke behandeling, komen erop neer dat onbegrijpelijk is dat het hof - door de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen - de 90%-regel heeft toegepast.
De onderdelen zijn terecht voorgesteld.
Het hof is uitgegaan van hetzelfde (fictief) besteedbaar inkomen (€ 2.573,--) als de rechtbank had vastgesteld. De rechtbank heeft overwogen dat uitgaande van dat inkomen de alimentatie € 1.071,-- bruto per maand zou dienen te bedragen, doch heeft, gelet op het werkelijke inkomen van de man (volgens de rechtbank € 1.313,62) en met inachtneming van de 90%-regel de alimentatie uiteindelijk bepaald op € 780,-- bruto per maand. Nu het hof heeft overwogen dat het bij gebreke van afdoende stukken niet in staat is het werkelijke inkomen van de man over 2008 vast te stellen en dat wel degelijk in financiële zin rekening moet worden gehouden met de door de man gemaakte overuren, valt niet in te zien waarom het hof de 90%-regel heeft toegepast en de alimentatieverplichting heeft beperkt tot € 780,-- bruto per maand. De bestreden eindbeschikking van het hof kan derhalve niet in stand blijven.
3.5 De in onderdeel 2.4 aangevoerde klacht kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep tegen de beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 januari 2009;
vernietigt de beschikking van dat hof van 28 april 2009;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 december 2010.