3.3 Deze vorderingen zijn door de kantonrechter en het hof toegewezen. Het hof heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
Bij de beoordeling van de vraag of een ontslag op staande voet rechtsgeldig is, behoren in beginsel alle - in onderling verband en samenhang te beschouwen - omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. Er zijn op dit punt nauwelijks algemene en vaste regels te geven, maar het enkele feit dat de werknemer gedetineerd is en hij daardoor zijn werk verzuimt, is niet (op zichzelf al) voldoende voor een ontslag op staande voet. (rov. 4.4)
Of een detentie en het daaruit voorvloeiende werkverzuim van een werknemer voldoende zijn voor een ontslag op staande voet hangt af van bijkomende omstandigheden, zoals de vraag of de werknemer een verwijt valt te maken dat hij gedetineerd is geraakt en, bijvoorbeeld, of hij de werkgever van zijn detentie (zo spoedig als mogelijk en noodzakelijk was) in kennis heeft gesteld. Het hof volgt ABN AMRO dus niet in haar primaire stelling dat het enkele feit dat een werknemer als gevolg van detentie kortere of langere tijd niet op het werk verschijnt op zichzelf al een grond voor ontslag op staande voet oplevert en dat dit eens te meer het geval is als de werknemer bij onherroepelijk vonnis tot een (lange) gevangenisstraf is veroordeeld. ABN AMRO heeft de enkele detentie van [verweerder] kennelijk zelf ook niet voldoende geacht voor zijn ontslag op staande voet, nu zij het ontslag aan [verweerder] immers niet heeft aangezegd op het moment dat (of kort nadat) zij van de detentie van [verweerder] op de hoogte is gekomen. (rov. 4.5)
ABN AMRO heeft [verweerder] op 1 februari 2007 op staande voet ontslagen, klaarblijkelijk omdat (pas) toen vaststond dat de strafrechtelijke veroordeling niet meer ongedaan zou (kunnen) worden gemaakt en [verweerder] nog geruime tijd gedetineerd zou blijven. De vraag of de onherroepelijkheid van het strafvonnis en het feit dat voor ABN AMRO vaststond dat [verweerder] zeker nog gedurende geruime tijd ongeoorloofd van zijn werk zou verzuimen, op zichzelf een ontslag op staande voet kunnen wettigen, kan hier onbeantwoord blijven. In het onderhavige geval doet zich immers een aantal omstandigheden voor die meebrengen dat het door ABN AMRO gegeven ontslag op staande voet als niet rechtsgeldig moet worden aangemerkt. (rov. 4.6-4.7)
Daartoe neemt het hof in de eerste plaats in aanmerking dat het strafbare feit waarvoor [verweerder] is veroordeeld in geen enkel verband stond tot de werkzaamheden die hij voor ABN AMRO verrichtte.
Het delict heeft zich geheel in de privésfeer voltrokken en niet gebleken is dat van zijn strafbare handelingen enige negatieve invloed op zijn functioneren als werknemer is uitgegaan. Integendeel, tussen partijen staat vast dat [verweerder] gedurende de (geruime) tijd dat hij voor ABN AMRO werkzaam is geweest voortreffelijk heeft gefunctioneerd. Ten tweede heeft ABN AMRO geen directe schade geleden als gevolg van het feit dat [verweerder] een detentie onderging en voorlopig nog geruime tijd gedetineerd zou blijven. ABN AMRO betaalde het loon van [verweerder] niet meer uit (waartoe zij op grond van artikel 7:628 BW ook gerechtigd was) en heeft met zoveel woorden te kennen gegeven dat zij als gevolg van de detentie geen schade aan de bedrijfsvoering heeft ondervonden nu de werkzaamheden van [verweerder] onder diens collega's van de kredietadministratie zijn verdeeld, waarbij de bank tevens heeft opgemerkt dat de vrijgekomen functie van [verweerder] na zijn ontslag niet is opgevuld of vacant gesteld. ABN AMRO heeft nog gesteld dat [verweerder] door zijn detentie (langdurig) uit het arbeidsproces is geweest en niet in staat is geweest de veranderingen mee te maken en zich daaraan aan te passen, maar het hof ziet hierin geen rechtvaardiging voor een ontslag op staande voet. Tezamen met voorts de duur van het dienstverband en de leeftijd van [verweerder] (dit in relatie tot zijn kansen op de arbeidsmarkt) leidt dit alles het hof tot het oordeel dat de onherroepelijkheid van de strafrechtelijke veroordeling van [verweerder] en zijn voortdurende detentie niet voldoende zijn voor het hem gegeven ontslag op staande voet. De ernst van het begane delict en de omstandigheid dat op de werkvloer bij terugkeer van [verweerder] onrust zou ontstaan, brengen hierin geen verandering. Het door ABN AMRO gestelde geschade vertrouwen in [verweerder] kan op de hiervoor vermelde gronden evenmin tot een ander oordeel leiden. (rov. 4.8-4.9)