ECLI:NL:HR:2010:BO3523
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Zakenrecht en mandeligheid muur: prevalentie van afspraak over meebetalen versus wettelijke bijdrageplicht
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om de vraag of een vooraf gemaakte afspraak over het meebetalen aan de kosten van herstel van een mandelige muur prevaleert boven de wettelijke verplichting om bij te dragen, zoals neergelegd in artikel 5:65 van het Burgerlijk Wetboek. De zaak is ontstaan uit een geschil tussen de eisers, [Eiser 1] en [Eiseres 2], en de verweerster, de enig erfgenaam van [betrokkene 1]. De eisers hebben cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam, dat op 3 februari 2009 is gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en het arrest van het hof, die aan deze zaak ten grondslag liggen.
De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal, F.F. Langemeijer, gehoord, die tot verwerping van het principaal cassatieberoep adviseerde. De eisers hebben gereageerd op deze conclusie, maar de Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Aangezien het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep van de verweerster niet aan de orde. De Hoge Raad verwerpt het principale beroep en veroordeelt de eisers in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op € 1.236,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2010 door de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad.