ECLI:NL:HR:2011:BO2592
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de drijver van een inrichting in het kader van de Wet milieubeheer
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 7 november 2008 had geoordeeld in een strafzaak tegen de verdachte, gevestigd te Genemuiden. De verdachte was beschuldigd van het in strijd handelen met de voorschriften van een verleende revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had vastgesteld of de verdachte daadwerkelijk de drijver van de inrichting was, zoals vereist onder artikel 8.20.1 (oud) van de Wet milieubeheer. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling.
De zaak betreft een incident op 2 augustus 2005, waarbij de verdachte op zijn terrein in Genemuiden afvalstoffen, waaronder PVC-buis en spaanplaat, had verbrand, wat in strijd was met de vergunningseisen. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte als drijver van de inrichting moest worden aangemerkt, aangezien er geen bewijs was dat de verdachte feitelijke zeggenschap had over de gedragingen die aan hem werden verweten. Dit leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak en de terugverwijzing naar het Gerechtshof, waar de zaak opnieuw behandeld zal worden.
De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke zeggenschap bij de beoordeling van de verantwoordelijkheden van een drijver van een inrichting onder de Wet milieubeheer. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke nuance aangebracht in de interpretatie van de wet, die van invloed kan zijn op toekomstige zaken waarin de rol van de drijver van een inrichting ter discussie staat.