ECLI:NL:HR:2011:BO2592

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04871 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.W. Ilsink
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de drijver van een inrichting in het kader van de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 7 november 2008 had geoordeeld in een strafzaak tegen de verdachte, gevestigd te Genemuiden. De verdachte was beschuldigd van het in strijd handelen met de voorschriften van een verleende revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had vastgesteld of de verdachte daadwerkelijk de drijver van de inrichting was, zoals vereist onder artikel 8.20.1 (oud) van de Wet milieubeheer. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling.

De zaak betreft een incident op 2 augustus 2005, waarbij de verdachte op zijn terrein in Genemuiden afvalstoffen, waaronder PVC-buis en spaanplaat, had verbrand, wat in strijd was met de vergunningseisen. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte als drijver van de inrichting moest worden aangemerkt, aangezien er geen bewijs was dat de verdachte feitelijke zeggenschap had over de gedragingen die aan hem werden verweten. Dit leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak en de terugverwijzing naar het Gerechtshof, waar de zaak opnieuw behandeld zal worden.

De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke zeggenschap bij de beoordeling van de verantwoordelijkheden van een drijver van een inrichting onder de Wet milieubeheer. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke nuance aangebracht in de interpretatie van de wet, die van invloed kan zijn op toekomstige zaken waarin de rol van de drijver van een inrichting ter discussie staat.

Uitspraak

25 januari 2011
Strafkamer
nr. 08/04871 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, Economische Kamer, van 7 november 2008, nummer 24/002736-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. M. van Delft, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de bewezenverklaring.
2.2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging is bewezenverklaard dat de:
"verdachte op 2 augustus 2005, te Genemuiden, in de gemeente Zwartewaterland, terwijl aan [A] door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Genemuiden bij besluit van 30 juli 1996 een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente op het perceel [a-straat 1], oprichten van een inrichting als bedoeld in categorie 5.1 en 13.1a sub 3 van Bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zich opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een voorschrift verbonden aan voormelde vergunning, immers heeft verdachte toen aldaar in strijd met het gestelde in voorschrift 4.2 van genoemde vergunning afvalstoffen, te weten hout en spaanplaat en PVC-buis in de inrichting verbrand."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 1]:
"Op 2 augustus 2005 kreeg ik de melding dat er op het terrein van [verdachte] in Genemuiden afval werd verbrand. Ik ben er naartoe gegaan. Na hem de cautie te hebben gegeven heb ik [betrokkene 1] gevraagd of het een inrichting betrof. Dat was het geval. Ik heb hem vervolgens gevraagd of hij ervan op de hoogte was dat hij zonder toestemming geen afval mag verbranden. Hij antwoordde daarop dat hij tuinafval had aangestoken en hij dacht dat het mocht. De brand was voor de container."
2. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik ben als toezichthouder handhaving milieuwetgeving werkzaam bij de gemeente Zwartewaterland. Op 2 augustus 2005 kreeg ik een melding dat er op het terrein van [verdachte] in Genemuiden afval, waaronder kunststof, verbrand werd. Ik ben gaan kijken. Ik zag vuur op het terrein. Er lag afval op de grond voor enkele containers. Er was ook een flinke rookontwikkeling. Ik rook duidelijk een chloorlucht. Dat betekent dat er PVC wordt verbrand. Volgens afspraak met de politie heb ik foto's gemaakt. Daarop is te zien dat er stukken PVC in de brandhaard lagen en spaanplaat."
3. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 2 augustus 2005 ontving ik van [betrokkene 2], toezichthouder in dienst van de gemeente Zwartewaterland, een telefonische melding dat er op het bedrijfsterrein van [A] te Genemuiden afval werd verbrand. Ik ging onmiddellijk ter plaatse. Ik zag dat er op het bedrijfsterrein van voornoemde handelsonderneming in de nabijheid van een tweetal containers afval werd verbrand. Ik zag dat dit afval onder andere bestond uit spaanplaat, PVC-buis, hout en ander afval."
4. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Vandaag heb ik een hoeveelheid tuinafval aangestoken. Er zat ook wat spaanplaat en PVC tussen. Ik heb bij de gemeente geen ontheffing aangevraagd."
5. een beschikking op de aanvraag voor een revisievergunnning ingevolge de Wet milieubeheer, afgegeven door de Burgemeester en wethouders van de gemeente Genemuiden ten behoeve van [A], gevestigd te Genemuiden, [a-straat 1], voor zover inhoudende:
"Burgemeester en wethouders van gemeente Genemuiden overwegen naar aanleiding van de aanvraag van: [A]
(...)
om een revisievergunning (artikel 8.4) ingevolge de Wet milieubeheer, het volgende.
(...)
a. de gevraagde vergunning (...) voor onbepaalde tijd te verlenen aan de aanvrager en zijn rechtverkrijgenden
(...)
Genemuiden, 30 juli 1996
Burgemeester en wethouders van Genemuiden"
6. een geschrift, houdende voorschriften behorende bij deze beschikking, voor zover inhoudende:
"4.2. Afvalstoffen mogen niet in de inrichting, met inbegrip van het bij de inrichting behorende open terrein, worden verbrand."
2.3. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 8.1 (oud) Wet milieubeheer (Wm):
"1. Het is verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting:
a. op te richten;
b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
c. in werking te hebben.
(...)"
- art. 8.20 (oud) Wm:
"1. Een voor een inrichting verleende vergunning geldt voor ieder die de inrichting drijft. Deze draagt ervoor zorg dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.
(...)"
- art. 18.18 Wm:
"Een gedraging in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan een krachtens deze wet verleende vergunning of ontheffing, is verboden."
2.4. De tenlastelegging is toegesneden op art. 18.18 Wm. Uit art. 8.20, eerste lid, (oud) Wm vloeit voort dat de in art. 18.18 Wm neergelegde verbodsbepaling zich richt tot degene die de inrichting waaraan de vergunning is verbonden, drijft.
2.5. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de verdachte moet worden aangemerkt als drijver van de inrichting als bedoeld in art. 8.20, eerste lid, (oud) Wm is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat het Hof niets heeft vastgesteld omtrent de (feitelijke) zeggenschap van de verdachte over de bewezenverklaarde gedraging. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, Economische Kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 25 januari 2011.