ECLI:NL:HR:2011:BO2788

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01836
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep bij veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder door de Politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor opzetheling. Het Gerechtshof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij geen schriftuur houdende grieven had ingediend binnen de gestelde termijn van veertien dagen na het instellen van het hoger beroep. De verdachte had ook geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis opgegeven. De advocaat-generaal Aben had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en het Hof oordeelde dat er geen aanleiding was om de zaak in hoger beroep ten gronde te onderzoeken. De Hoge Raad bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de opvatting van de verdachte dat artikel 410a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering van toepassing was, onjuist was. Aangezien de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf, was artikel 410a, eerste lid, niet van toepassing, en dus ook niet het tweede lid. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep.

Uitspraak

25 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/01836
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 oktober 2008, nummer 20/000316-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 7 december 2007, waarbij de verdachte ter zake van "opzetheling" is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel komt op tegen de beslissing van het Hof de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
3.2. Het Hof heeft de bestreden beslissing als volgt gemotiveerd:
"Anders dan de advocaat-generaal is het hof, op de voet van het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, van oordeel dat de verdachte zonder onderzoek van de zaak zelf in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe overweegt het hof dat de verdachte niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur houdende grieven heeft ingediend, terwijl hij evenmin mondeling zijn bezwaren tegen het beroepen vonnis heeft opgegeven. Voorts is het hof ambtshalve van oordeel dat geen aanleiding bestaat de zaak in hoger beroep ten gronde te onderzoeken."
3.3. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- Art. 410 Sv:
"1. De officier van justitie dient binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. De verdachte kan aldaar binnen veertien dagen na de instelling van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indienen.
(...)
4. Ingeval door de verdachte geen schriftuur als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend, dient hij binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank als bedoeld in artikel 410a, eerste lid, een schriftuur in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, met een opgave van de redenen voor het instellen van het hoger beroep. Deze verplichting geldt niet in het geval, omschreven in artikel 410a, tweede lid."
- Art. 410a,(oud) Sv:
"1. Ingeval hoger beroep openstaat en is ingesteld tegen een vonnis betreffende uitsluitend een of meer overtredingen of misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van niet meer dan vier jaren is gesteld, waarbij geen andere straf of maatregel is opgelegd dan een geldboete tot een maximum - of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes werden opgelegd, geldboetes tot een gezamenlijk maximum - van € 500, wordt het ingestelde hoger beroep slechts ter terechtzitting aanhangig gemaakt en behandeld indien zulks naar het oordeel van de voorzitter in het belang van een goede rechtsbedeling is vereist.
2. De behandeling ter terechtzitting van een ingesteld hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis is in ieder geval in het belang van een goede rechtsbedeling vereist indien de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte niet in persoon is gedaan of betekend en zich geen andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. De vorige zin is niet van toepassing indien sprake is van betekening op de voet van artikel 257f, eerste lid, laatste volzin.
(...)"
- Art. 416, tweede lid, Sv:
"Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
3.4. Het middel gaat uit van de opvatting dat art. 410a, tweede lid, Sv ook van toepassing is in een geval als het onderhavige. Die opvatting is onjuist. Nu de verdachte door de Politierechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf, is art. 410a, eerste lid, Sv, niet van toepassing en geldt ook niet het bepaalde in art. 410a, tweede lid, Sv.
3.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 25 januari 2011.