ECLI:NL:HR:2011:BO4512

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03416
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatstaf bij beslissing tot het beletten van de beantwoording van een door verdachte aan een getuige gestelde vraag en bewijsklacht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1952 en woonachtig te Bemmel, was in hoger beroep veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder het niet voldoen aan verplichtingen als werkgever volgens de Organisatiewet sociale verzekeringen en de Coördinatiewet Sociale Verzekering. De verdachte had beroep ingesteld tegen de beslissing van het Hof om een door hem aan een getuige gestelde vraag te beletten. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de juiste maatstaf had aangelegd, aangezien het antwoord op de belette vraag niet van belang kon zijn voor de beslissing in deze zaak. Daarnaast werd er een bewijsklacht behandeld, waarbij de Hoge Raad vaststelde dat het Hof per abuis een passage in de bewezenverklaring had opgenomen, die als een kennelijke misslag werd beschouwd. De Hoge Raad verbeterde deze misslag in de bewezenverklaring. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof, maar de Hoge Raad besloot om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen, omdat de redelijke termijn van de procedure was overschreden. De gevangenisstraf werd vastgesteld op vijf maanden en twee weken, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De overige middelen van cassatie werden verworpen, en de uitspraak van het Hof werd in stand gehouden, met uitzondering van de duur van de gevangenisstraf.

Uitspraak

1 februari 2011
Strafkamer
nr. 09/03416
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 8 juli 2008, nummer 21/002025-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof "een onjuiste maatstaf heeft aangelegd" bij zijn beslissing tot het beletten van de beantwoording van een door de verdachte aan een getuige gestelde vraag.
2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd:
"1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 1999, althans van 5 maart 1999 tot en met 31 december 2001, (telkens) te Bemmel (gemeente Lingemaard) en/of (elders) in Nederland, (telkens) als werkgever in de zin van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (GSV 1997), (telkens) tezamen en in vereniging met [A] Holding B.V. en/of [B] B.V. en/of [C] B.V. en/of een of meerdere (ander(e)) rechtsperso(o)n(en) en/of bedrijf/bedrijven, althans alleen, (telkens) opzettelijk niet heeft voldaan aan hun/zijn verplichting mededeling te doen van de aanvang van werkzaamheden door een of meerdere verzekerde(n), te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3]/[betrokkene 4] sn/of [betrokkene 5]/[betrokkene 6] en/of [betrokkene 7], aan de uitvoeringsinstelling die ten aanzien van hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), de in artikel 41 van de OSV 1997 bedoelde werkzaamheden verrichtte (te weten GAK Nederland B.V. of het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen);
(...)
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
[A] Holding B.V. en/of [B] B.V. en/of [C] B.V. en/of een of meerdere (ander(e)) rechtsperso(o)n(en) en/of bedrijf/bedrijven, op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 1999, althans van 5 maart 1999 tot en met 31 december 2001, (telkens) te Bemmel (gemeente Lingewaard) en/of (elders) in Nederland, (telkens) als (werkgever(s) in de zin van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (0SV 1997), ((telkens) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen), (telkens) opzettelijk niet heeft/hebben voldaan aan hun/zijn/haar verplichting(en) mededeling te doen van de aanvang van werkzaamheden door een of meerdere verzekerde(n), te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3]/[betrokkene 4] en/of [betrokkene 5]/[betrokkene 6] en/of [betrokkene 7], aan de uitvoeringsinstelling die ten aanzien van die/dat B.V.('s) en/of (ander(e)) rechtsperso(o)n(en) en/of bedrijf/bedrijven, de in artikel 41 van de 0SV 1997 bedoelde werkzaamheden verrichtte (te meten GAK Nederland B.V. of het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen),
hebbende hij, verdachte, (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdrachtgegeven en/of (telkens) feitelijke leiding gegeven aan vorenomschreven verboden gedraging(en);
(...)
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 1999, althans van 5 maart 1999, tot en met 31 januari 2002, (telkens) te Bemmel (gemeente Lingewaard) en/of (elders) in Nederland, (telkens) als werkgever in de zin van de Coordinatiewet Sociale Verzekering, (telkens) tezamen en in vereniging met [A] Holding B.V. en/of [B] B.V. en/of [C] B.V. en/of een of meerdere (ander(e)) rechtsperso(o)n(en) en/of bedrijf/bedrijven, althans alleen, (telkens) opzettelijk niet heeft voldaan aan hun/zijn verplichting om, volgens de regels, als gesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het Loonadministratiebesluit, opgave te doen van (al) het door een of meerdere werknemer(s), te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3]/[betrokkene 4] en/of [betrokkene 5]/[betrokkene 6] en/of [betrokkene 7], in die periode of (een) gedeelte(n) van die periode genoten loon, aan (respectievelijk) GAK Nederland B.V. of het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen) en/of hst Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
(...)
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
[A] Holding B.V. en/of [B] B.V. en/of [C] B.V. en/of een of meerdere (ander(e)) rechtsperso(o)n(en) en/of bedrijf/bedrijven op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 1999, althans van 5 maart 1999, tot en met 31 januari 2002, (telkens) te Bemmel (gemeente Lingewaard) en/of (elders) in Nederland, (telkens) als werkqever(s) in de zin van de Coordinatiewet Sociale Verzekering, ((telkens) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen), (telkens) opzettelijk niet heeft/hebben voldaan aan hun/zijn/haar verplichting(en) om, volgens de regels, als gesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het Loonadministratiebesluit, opgave te doen van (al) het door een of meerdere werknemer(s), te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3]/[betrokkene 4] en/of [betrokkene 5]/[betrokkene 6] en/of [betrokkene 7], in die periode of (een) gedeelte(n) van die periode genoten loon, aan (respectievelijk) GAK Nederland B.V. of het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen) en/of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, hebbende hij, verdachte, (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdrachtgegeven en/of (telkens) feitelijke leiding gegeven aan vorenomschreven verboden gedraging(en);
(...)
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 1999, althans 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001, (telkens) te Bemmel (gemeente Lingewaard) en/of (elders) in Nederland, (telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was een administratie te voeren overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, (telkens) tezamen en in vereniging met [A] Holding B.V. en/of [B] B.V. en/of [C] B.V. en/of een of meerdere (ander(e)) rechtsperso(o)n(en) en/of bedrijf/bedrijven, althans alleen, (telkens) opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, terwijl die/dat feit(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting wordt/werd geheven,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar (((telkens) in strijd met voornoemd(e) eis(en) en/of verplichting(en) (telkens) opzettelijk geen loonadministratie gevoerd en/of niet voor de werknemer(s) [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3]/[betrokkene 4] en/of [betrokkene 5]/[betrokkene 6] en/of [betrokkene 7], (telkens) voor de eerste loonverstrekking in het kalenderjaar, een loonstaat aangelegd en/of bijgehouden;
(...)
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
[A] Holding B.V. en/of [B] B.V. en/of [C] B.V. en/of een of meerdere (andere) rechtsperso(o)n(en) en/of bedrijf/bedrijven, op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 1999, althans 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001, (telkens) te Bemmel (gemeente Lingewaard) en/of (elders) in Nederland, (telkens) als degene(n) die ingevolge de belastingwet verplicht was/waren een administratie te voeren overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, ((telkens) tezamen en/of in vereniging met elkaar, althans alleen,) (telkens) opzettelijk een zodanige administratie niet heeft/hebben gevoerd, terwijl die/dat feit(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting wordt/werd geheven,
immers heeft/hebben die [A] Holding B.V. en/of die [B] B.V. en/of die [C] B.V. en/of die/dat (ander(e)) rechtsperso(o)n(en) en/of bedrijf/bedrijven toen en daar ((telkens) in strijd met voornoemd(e) eis(en) en/of verplichting(en) (telkens) opzettelijk geen loonadministratie gevoerd en/of (telkens) niet voor de werknemer(s) [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3]/[betrokkene 4] en/of [betrokkene 5]/[betrokkene 6] en/of [betrokkene 7], (telkens) voor de eerste loonverstrekking in het kalenderjaar, een loonstaat aangelegd en/of bijgehouden,
hebbende hij, verdachte, (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht gegeven en/of (telkens) feitelijke leiding gegeven aan vorenomschreven verboden gedraging(en);
(...)
4.
(...)
hij op een af meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2000 tot en met 15 november 2000 (telkens) te Bemmel (gemeente Lingewaard) en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met [betrokkene 8], althans alleen, (telkens) een factuur van [D] BV aan [E] BV, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door (telkens) met die [betrokkene 8], althans alleen, (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid ((zich (telkens) valselijk voordoende) ais [D] BV en/of met het logo '[D]' en/of onder vermelding van de naam en/of andere gegevens van [D] BV) een factuur, met het nummer 2000603 en gedateerd 2 oktober 2000, en/of een factuur, met het nummer 2000686 en gedateerd 2 november 2000, (als bijlagen D/02 en/of D/03 opgenomen in proces-verbaal nummer 27050 van FIOD-ECD Arnhem) aan [E] BV op te maken en/of in die factu(u)r(en ) een bedrag van (respectievelijk) f 493.500,- en/of een bedrag van f 370.125,-, althans (telkens) een bedrag, aan [E] BV in rekening te brengen in verband met werkzaamheden van dat [D] BV;
(...)
5.
(...)
[E] B.V. op of omstreeks 09 oktober 2001 te Nijmegen, althans in Nederland, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het tijdvak september 2001 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft die [E] B.V. opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Nijmegen ingeleverde aangifte/aangiftebiljet omzetbelasting over genoemd tijdvak een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of een bedrag aan terug te vragen belasting opgegeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte leiding heeft gegeven."
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2008 houdt in:
"De getuige [getuige 1], geboren [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats], woonplaats [woonplaats], zelfstandig ondernemer, verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
(...)
Verdachte vraagt of ik weet wie het concept energiemanagement in zijn bezit heeft. Ik ben hier uitgenodigd om te getuigen over een aantal feiten. Ik heb mijn advocaat laten uitzoeken welke feiten dat zijn. Deze vraag van verdachte heeft daar helemaal niets mee te maken. Moet ik daarop antwoorden?
De voorzitter merkt op, zakelijk weergegeven:
Er is geen verband tussen de onderliggende tenlastelegging en de vraagstelling van verdachte.
De raadsman merkt op, zakelijk weergegeven:
Bij de beoordeling van de feiten in deze zaak zal naast de vraag of verdachte te goeder dan wel te kwader trouw heeft gehandeld ook de al dan niet betrouwbaarheid van de verklaringen van de diverse getuigen een belangrijke rol spelen. De zojuist gestelde vraag is van belang voor de vraag of de verklaringen die [getuige 1], [betrokkene 1 en 2] hebben afgelegd, betrouwbaar zijn.
De advocaat-generaal merkt op dat de tenlastegelegde feiten 1 tot en met 3 - onder meer - betrekking hebben op de dienstbetrekking van de getuigen [betrokkene 1 en 2]. De feiten waar de getuige [getuige 1] over gehoord wordt hebben betrekking op de tenlastegelegde feiten 4 en 5.
Derhalve is deze vraag niet relevant, aldus de advocaat-generaal.
Na beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat beantwoording van de gestelde vraag niet noodzakelijk wordt geacht nu de vraag te ver verwijderd is van de strafbare feiten die aan verdachte worden verweten."
2.4. 's Hofs overwegingen moeten aldus worden begrepen dat het antwoord op de belette vraag niet van belang kon zijn voor enige in deze zaak te nemen beslissing. Aldus verstaan heeft het Hof bij zijn beslissing de juiste maatstaf aangelegd.
2.5. Het middel faalt dus.
3. Beoordeling van het vijfde middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 5 onvoldoende met redenen is omkleed.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 5 bewezenverklaard dat:
"[E] B.V. op 09 oktober 2001 te Nijmegen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het tijdvak september 2001 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft die [E] B.V. opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Nijmegen ingeleverde aangifte/aangiftebiljet omzetbelasting over genoemd tijdvak een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en een bedrag aan terug te vragen belasting opgegeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijk leiding heeft gegeven."
3.2.2. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsvoering:
"26. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden ambtenaar van de belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar bij de FIOD-ECD/kantoor Arnhem, opgemaakt eindproces-verbaal, dossiernummer 27050, Code PV1, gesloten en getekend op 9 mei 2003, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 3 september 2001 zijn door [E] BV de zakelijke rechten van opstal inzake het project '[G]' geleverd aan [H]. De levering heeft plaatsgevonden middels een door Loyens & Loeff opgestelde notariële akte op 3 september 2001. De in de overeenkomst en akte vermelde door [E] BV verschuldigde omzetbelasting van fl. 513.000,- (€ 232.789) heeft [E] BV niet op de aan [E] BV door de belastingdienst uitgereikte aangifte omzetbelasting over de maand september 2001 afgedragen. De totale verkoopprijs ad fl.3.213.000,- (inclusief omzetbelasting) is blijkens de notariële akte verrekend tussen [H] en [E] BV.
De door [E] BV verschuldigde omzetbelasting ter zake de overdracht van de opstalrechten had door [E] BV opgenomen moeten worden op de aan [E] BV over de maand september 2001 uitgereikte aangifte omzetbelasting. Een en ander op grond van artikel 13 lid 2 van de Wet op de omzetbelasting 1968.
In de notariële akte van 03 september 2001 is op pagina 3 onder "Betaling Koopprijs" de volgende tekst opgenomen:
"De koopprijs van het Verkochte bedraagt f. 2.700.000,00, vermeerderd met de verschuldigde omzetbelasting ad f. 513.000,00, derhalve totaal f. 3.213.000,00.
Genoemd bedrag is op heden tussen partijen verrekend.
Mitsdien wordt voor de betaling van genoemde koopprijs met omzetbelasting door Verkoper aan Koper kwijting verleend."
De tekst van artikel 13 lid 2 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 luidt als volgt:
"In afwijking in zover van het eerste lid wordt de belasting of het desbetreffende gedeelte daarvan uiterlijk verschuldigd op het tijdstip waarop de vergoeding geheel of gedeeltelijk wordt ontvangen."
[Betrokkene 9], ambtenaar van de Belastingdienst, is gehoord als getuige. [Betrokkene 9] verklaart als hem wordt gevraagd of een ondernemer slechts Omzetbelasting verschuldigd is als er een factuur is uitgereikt ter zake de levering van een onroerende zaak, als volgt: "Nee. Als de Belastingsdienst een notariële akte heeft waar de prijs, de levering en de omzetbelasting op staat vermeld is dat voor de Belastingdienst voldoende. De omzetbelasting is vanaf de datum van de notariële akte verschuldigd."
Blijkens de notariële akte is de vergoeding door [E] BV ontvangen in september 2001 en is de omzetbelasting ter zake de levering door [E] BV verschuldigd in de maand september 2001 en had op de door de Belastingdienst uitgereikte aangifte moeten worden aangegeven.
27. Het als bijlage bij het onder kopje 26 genoemd overzichtsproces-verbaal, genummerd 27050, gevoegde afschrift van een notariële leveringsakte registergoed met opschrift Loyens & Loeff advocaten, genummerd 2001420/SL, gedateerd 3 september 2001, als bijlage D/19, opgenomen achter dossiertabel bijlagen D/01 t/m D/29), opgemaakt door mr J.F. Verlinden, notaris te Eindhoven, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Afschrift van een akte houdende levering door [E] B.V aan [H] BV van het zakelijk recht van opstal ten behoeve van energievoorzieningen c.s. op een gedeelte van het perceel aan [G] te [plaats].
[E], hierna te noemen "verkoper" en [H] BV, hierna te noemen "koper".
De koopprijs van het verkochte bedraagt fl 2.700.000,00, vermeerderd met de verschuldigde omzetbelasting ad fl 513.000,00, derhalve totaal fl 3.213.000,00.
Genoemd bedrag is op heden tussen partijen verrekend.
Mitsdien wordt voor de betaling van genoemde koopprijs met omzetbelasting door Verkoper aan Koper kwijting verleend.
28. Het als bijlage bij het onder kopje 26 genoemd overzichtsproces-verbaal, genummerd 27050, gevoegde door [verbalisant 3] voornoemd en [verbalisant 4], ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD kantoor Arnhem, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, genummerd 27050, Code G3-1, gedateerd 6 maart 2003, dossierpagina G3-1, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 10], zakelijk weergegeven:
[Verdachte] zocht een financier voor de installatie van warmtepompen in het zwembad in [G]. Wij hebben die installatie gefinancierd en later is daar ook nog een warmtekrachtkoppeling bij gekomen. Voor ingebruikname is de installatie geleverd door middel van een notariële akte. Betaling heeft plaatsgevonden door verrekening met de voorfinanciering. Het was de bedoeling dat de te betalen vergoeding voor de levering en het bedrag dat was voorgefinancierd gelijk waren, afgezien van een rentevergoeding.
Met [E] BV is nadrukkelijk afgesproken dat [E] BV de in verband met de levering verschuldigde omzetbelasting moest betalen. In september 2001 heb ik [verdachte] persoonlijk aan de telefoon gehad. Ik heb hem tijdens dat gesprek expliciet verzocht [H] een factuur te sturen in verband met de levering. Op de factuur zou dan ook de BTW komen te staan. [Verdachte] wenste geen factuur te sturen, omdat hij niet in staat was de BTW te betalen. Hij wilde een oplossing voor het [G]-verhaal, waarbij hij dit BTW probleem ook meegenomen wilde zien en het gefinancierd wilde hebben. Daar ben ik toen niet op ingegaan. Ik heb [verdachte] duidelijk aangegeven dat hij de BTW al verschuldigd was in verband met de levering van de opstalrechten.
29. Het als bijlage bij het onder kopje 26 genoemd overzichtsproces-verbaal, genummerd 27050, gevoegde door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] voornoemd, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, genummerd 27050, Code V3-1, gedateerd 24 maart 2003, dossierpagina V3-1, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 8], zakelijk weergegeven:
Ik wist niet van de levering door [E] B.V aan [H] BV van het zakelijk recht van opstal ten behoeve van energievoorzieningen c.s. op een gedeelte van het perceel aan [G] te [plaats]. Ik heb niet expliciet met [verdachte] over deze omzetbelasting gesproken. Ik heb [verdachte] er wel op gewezen dat hij, als hij installaties gaat leveren, BTW verschuldigd is en dat er daarvoor liquide middelen voorhanden moeten zijn om deze BTW te kunnen betalen.
30. Het als bijlage bij het onder kopje 26 genoemd overzichtsproces-verbaal, genummerd 27050, gevoegde door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] voornoemd, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, genummerd 27050, Code G2-1, gedateerd 19 maart 2003, dossierpagina G2-1, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
In de regel was het zo dat ik de stukken van de notaris kreeg. Ik ging de stukken door en gaf dan de stukken aan [verdachte] zelf. [Verdachte] tekende niets ongelezen. De concepten heeft [verdachte] ook onder ogen gehad en hij was dus bekend met de inhoud.
31. Het als bijlage bij het onder kopje 26 genoemd overzichtsproces-verbaal, genummerd 27050, gevoegde door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] voornoemd, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte, genummerd 27050, Code V2-2, gedateerd 25 april 2002, dossierpagina V2-2, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
U houdt mij voor dat in de overeenkomst met [H] BV, terzake de levering van de opstalrechten "[G]", omzetbelasting door [E] BV wordt berekend. Ik heb geen factuur verstuurd. Ik heb deze omzetbelasting dus niet afgedragen. Ik weet wel dat als ik een factuur had verstuurd ik de omzetbelasting moet afdragen. U toont mij de aangifte omzetbelasting van [E] BV over het tijdvak september 2001. Ik herken mijn handtekening. Ik heb deze aangifte omstreeks 4 oktober 2001 te Bemmel ondertekend.
Ik kan me het telefoontje van [betrokkene 10] in september 2001 wel ongeveer herinneren.
32. Het als bijlage bij het onder kopje 26 genoemd overzichtsproces-verbaal, genummerd 27050, gevoegde aangifte omzetbelasting, genummerd D/20a, opgenomen achter dossiertabblad bijlagen D/01 t/m D/29, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ten name van: [E] BV
Aangiftetijdvak: september 2001
Ondertekend: [verdachte]
Datum: 4 oktober 2001
Bedrag waarover omzetbelasting wordt berekend:
fl 27.935,00
Omzetbelasting: fl 5.308,00."
3.2.3. Het bestreden arrest houdt voorts als overweging met betrekking tot het bewijs in:
"Tenslotte is door de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 5 tenlastegelegde strafbare feit omdat verdachte niet opzettelijk een onjuiste of onvolledige aangifte van de omzetbelasting heeft gedaan nu verdachte meende dat er nog geen omzetbelasting verschuldigd was. Het hof is van mening, dat verdachte wel degelijk opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Algemene wet inzake rijksbelastingen. In een telefoongesprek in september 2001 tussen verdachte en [betrokkene 10], medewerker van [H], is over de verschuldigdheid van omzetbelasting gesproken bij de levering van installaties. In een notariële akte, opgemaakt tussen verdachte en [H] B.V. is verwoord dat een groot bedrag aan omzetbelasting is verschuldigd, welk bedrag door middel van verrekening met de eerder door [H] verstrekte lening wordt voldaan. Als verdachte dan, zonder enig nader onderzoek naar de juistheid van zijn stelling dat pas omzetbelasting verschuldigd is als hij een factuur verstuurt, geen omzetbelasting terzake van deze levering in zijn aangifte omzetbelasting vermeldt, handelt hij opzettelijk."
3.3. Het middel klaagt onder meer dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat, zoals is bewezenverklaard, [E] B.V. bij haar aangifte omzetbelasting over het tijdvak september 2001 "een bedrag aan terug te geven belasting [heeft] opgegeven". Gelet op de bewijsvoering moet worden aangenomen dat het Hof de gewraakte passage bij vergissing in de bewezenverklaring heeft opgenomen, zodat deze in zoverre een kennelijke misslag behelst. De Hoge Raad leest de bewezenverklaring met verbetering van die misslag. Daarmee komt aan de klacht de feitelijke grondslag te ontvallen en faalt het middel in zoverre.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden en twee weken, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 1 februari 2011.