2.4. De bestreden uitspraak behelst, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende overwegingen:
"A1.
Ten aanzien van de strafbaarheid van het feit is van de zijde van de verdachte aangevoerd dat verdachte, indien en voor zover bewezen wordt geacht dat hij betrokken was bij de ten laste gelegde feiten, een beroep op noodweer, dan wel op overmacht in de zin van noodtoestand toekomt. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer], toen hij werd geconfronteerd met de overvallers, begon in te steken op medeverdachte [medeverdachte] en daarmee doorging toen deze weerloos op de grond lag. Gelet op de intensiteit en de duur van het op [medeverdachte] toegepaste geweld bestond er voor de verdachte geen andere mogelijkheid dan - in een ultieme poging het leven van [medeverdachte] te redden - op die [slachtoffer] te schieten.
De verdachte is daarom in de visie van de verdediging niet strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde en dient van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.
A2. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
A2.1
Uit het verhandelde ter terechtzitting is onder meer het volgende gebleken.
Op 6 mei 2007, omstreeks 00:28 uur, betreden twee donker geklede personen de woning van [slachtoffer] en [betrokkene 1], gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] (ordner 1, pagina 117). In de woning zijn op dat moment [betrokkene 1] en haar nichtje aanwezig. [Betrokkene 1] neemt waar dat één van de overvallers een vuurwapen bij zich draagt en de ander een (honkbal)knuppel bij zich heeft. [betrokkene 1] wordt ook bedreigd met een mes (ordner 1, pagina's 56-62). Op 6 mei 2007, omstreeks 10.43 uur, betreedt [slachtoffer] de woning (ordner 1, pagina 117-118). Eenmaal boven aangekomen wordt [slachtoffer] geconfronteerd met de aanwezigheid van de twee overvallers. Er ontstaat een worsteling tussen [slachtoffer] en één van de overvallers, waarbij [slachtoffer] de overvaller meerdere malen met een mes steekt (ordner 1, pagina's 66-69). [Slachtoffer] wordt vervolgens door de andere overvaller neergeschoten, waarbij hij zwaargewond raakt (ordner 1, pagina 73). Omstreeks 10:45 uur verlaten beide overvallers kort na elkaar de woning. Op de beelden van de bewakingscamera's bij de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] is te zien dat één van de overvallers vochtige vlekken op zijn kleding heeft (ordner 1, pagina 118-119).
Op 6 mei 2007, omstreeks 12:03 uur, komt bij het Regionaal Communicatie en Informatiecentrum van de regiopolitie Midden en West Brabant het verzoek binnen een ambulance te sturen naar [b-straat 1] te [plaats], alwaar zich een persoon met steekwonden zou bevinden. De verbalisanten die ter plaatse gaan treffen een jonge man aan met verwondingen aan het linker bovenbeen. Gelet op de verwondingen, de kleding van de man en het feit dat de politie tijdens onderzoek op de [a-straat 1] te [plaats] een mes heeft aangetroffen, wordt de man aangehouden als verdacht van poging tot doodslag. De verdachte is genaamd [medeverdachte] (ordner 1, pagina's 170-171).
Tijdens het verhoor van medeverdachte [medeverdachte] op 24 juni 2007 wordt hem een foto van verdachte getoond, waarop [medeverdachte] verklaart dat hij er voor 100 procent zeker van is dat hij met de persoon op de foto, genaamd [verdachte], naar de woning van [slachtoffer] is geweest (ordner 2, pagina 70). Aangevers [slachtoffer] en [betrokkene 1] hebben verklaard dat zij één van de overvallers hebben herkend als [verdachte] (ordner 1, pagina 66, respectievelijk pagina 64). Voorts zijn in de woning in [plaats] een vork en sigarettenpeuken aangetroffen, waarvan het DNA in de bemonstering matcht met het DNA profiel van de verdachte (deskundigenverslag NFI d.d. 7 oktober 2008).
A3
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten om een einde te maken aan het insteken op [medeverdachte]. Het hof overweegt echter dat deze veronderstelling geen steun vindt in het verhandelde ter terechtzitting. Het hof merkt in dit verband op dat [medeverdachte] weliswaar tijdens zijn derde verhoor heeft verklaard dat hij het in zijn beleving niet zou hebben overleefd als de verdachte niet op [slachtoffer] had geschoten maar hij verklaart op geen enkel moment dat hij weet dat dit - het beschermen van het lijf van [medeverdachte] - de beweegreden is geweest voor verdachte om op [slachtoffer] te schieten.
Ook de verdachte zelf heeft op geen enkel moment - ook niet ter terechtzitting in hoger beroep - een verklaring gegeven omtrent zijn motief om op [slachtoffer] te schieten.
Er blijkt derhalve op geen enkele wijze dat verdachtes motief om te schieten gelegen is in een noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding zoals bedoeld in artikel 41 Wetboek van strafrecht.
De verdediging heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de reden van het schieten is gelegen in het bestaan van een noodweersituatie.
Het verweer wordt verworpen."