ECLI:NL:HR:2011:BO5820

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03615 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijk verkregen voordeel bij schuldheling van camera's

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene was eerder veroordeeld voor schuldheling van een aantal camera's, maar het aantal camera's dat in de bewezenverklaring was genoemd, was niet specifiek. Het Hof had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 12.610,00, gebaseerd op de veronderstelling dat de betrokkene ongeveer 20 camera's had verhandeld. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet gebonden was aan het aantal camera's dat in de bewijsvoering was genoemd, aangezien de betrokkene was veroordeeld voor schuldheling zonder dat een exact aantal was vastgesteld. De Hoge Raad bevestigde dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel toereikend gemotiveerd was, en dat de middelen van de betrokkene niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde ook dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht voor de ontnemingszaak. De uitspraak van het Hof werd derhalve bevestigd en het beroep werd verworpen.

Uitspraak

26 april 2011
Strafkamer
nr. 08/03615 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 augustus 2008, nummer 23/003878-05, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede, het derde en het vierde middel
2.1. Het tweede middel richt zich tegen het door het Hof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in aanmerking genomen aantal camera's. Het derde middel betreft de daarbij in aanmerking genomen gemiddelde verkoopprijs van die camera's. Het vierde middel klaagt over 's Hofs oordeel dat de betrokkene geen kosten heeft gemaakt. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2. Het Hof heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 12.600,- en daartoe het volgende overwogen:
"Het hof is van oordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel, geschat op EUR 12.610,00, heeft verkregen door middel van of uit baten van de schuldheling, meermalen gepleegd, met betrekking tot camera's ter zake waarvan hij bij arrest van 1 augustus 2008 is veroordeeld alsmede van soortgelijke feiten, met betrekking tot parfumerie-artikelen, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal financieel rapport met nummer 0745-001-03 ter zake het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van 16 november 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1]. In dit proces-verbaal is een berekening opgenomen van het voordeel dat door de veroordeelde wederrechtelijk is verkregen. Het hof acht de berekening in het licht van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting overtuigend en neemt haar over indien en voor zover de navolgende berekening hiervan niet afwijkt.
Ten aanzien van de berekening van het voordeel verkregen door schuldheling van de camera's zoekt het hof aansluiting bij de berekening van de rechtbank, erop neerkomend dat verdachte een substantieel deel van de bij [C] gestolen partij, geschat op 20 camera's in de bewezenverklaarde periode, voorhanden heeft gekregen en heeft verkocht gemiddeld à € 548,00 per stuk.
Het voordeel verkregen door - soortgelijke - schuldheling van parfumerie-artikelen berekent het hof, met de rechtbank, op € 1.650,00.
Nu gesteld noch gebleken is dat verdachte kosten heeft gemaakt waarmee het hof in de berekening rekening dient te houden, zal het wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook worden geschat op een bedrag van EUR 12.610,00."
2.3. Het Hof heeft die schatting ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
a. het verkort arrest van 1 augustus 2008 van het Hof in de strafzaak tegen de betrokkene;
b. de aanvulling op dat verkort arrest;
c. een financieel rapport van 16 november 2003, opgemaakt door [verbalisant 1], rapporteur van de Dienst Centrale Recherche, Bureau Financieel Economische Recherche i.o., van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland.
2.4. De berekening van de Rechtbank, waarbij het Hof zich heeft aangesloten, is neergelegd in haar uitspraak van 13 mei 2004 en houdt in:
"De rechtbank gaat ervan uit dat veroordeelde niet over de hele partij camera's heeft beschikt die waren gestolen bij [C] op 01 april 2003. Van de totale partij van 48 camera's zijn 2 camera's in beslaggenomen en 10 verkocht door [betrokkene 1]. Dit betekent dat nog 36 camera's niet zijn in beslaggenomen. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet aannemelijk dat al deze camera's zijn verkocht door [betrokkene]. Wel is aannemelijk dat een substantieel deel daarvan is verkocht door [betrokkene]. De rechtbank schat dat deel op 20 camera's.
De door de officier van justitie gehanteerde boekhoudkundige uitgangspunten komen de rechtbank als redelijk voor. Zij resulteren in een gemiddelde inkoopprijs per stuk van € 548,00. Dit betekent dat veroordeelde van de camera's een wederrechtelijk voordeel heeft gehad van € 10.960,00."
2.5. Het onder 2.3 sub c bedoelde financieel rapport houdt het volgende in:
"Voordeel
Uit de afgeluisterde gesprekken met een man genaamd [...], met het nummer 06-[001] blijkt dat er meerdere videocamera's te koop worden aangeboden door [betrokkene] en ook daadwerkelijk verkocht zijn.
Uit andere afgeluisterde gesprekken blijkt dat [betrokkene] over meerdere camera's beschikt en deze te koop aanbiedt.
Alle afgeluisterde gesprekken vonden plaats na de inbraak bij [C] op de [...]laan in Amsterdam.
Uit de verklaringen van de verdachte [betrokkene 1] blijkt dat hij 10 videocamera's heeft gekocht van [betrokkene] en weer verkocht voor [betrokkene]. [Betrokkene 1] verklaarde de videocamera's eind april begin mei te hebben ontvangen van [betrokkene]. In dezelfde periode vonden ook de gesprekken plaats met de man genaamd [...], die ook over meerdere camera's beschikte en al camera's had verkocht.
Tevens werden twee van de bij [C] weggenomen camera's bij [betrokkene] in beslaggenomen.
Het is aannemelijk dat [betrokkene] heeft beschikt over de partij van 48 videocamera's van de inbraak bij [C].
De verdachte [betrokkene 1] verklaarde de camera's voor inkoopprijs te kopen van [betrokkene] en de helft van het winstpercentage weer aan [betrokkene] af te staan.
Het is aannemelijk dat alle videocamera's, behalve de bij de verdachte [betrokkene] in beslaggenomen videocamera's voor minimaal de inkoopprijs zijn verkocht.
De inkoopprijs van de bij [C] weggenomen camera's is ongeveer de helft van de verkoopprijs, zijnde een bedrag van € 25.332,-. Dit bedrag kan als het totale wederrechtelijk verkregen voordeel worden aangemerkt.
Gemiddelde prijs van 1 camera
In totaal werden er 48 camera's weggenomen bij de inbraak bij [C] met een totale verkoop waarde van € 52.658,-.
Hoewel de prijs van de camera's varieerde, was de gemiddelde verkoopprijs van één camera dan:
€ 52.658,- : 48 = € 1097,-. Dit betekent dat de gemiddelde verkoopprijs van één camera dan ongeveer € 548,- zijnde het gemiddelde wederrechtelijk voordeel per camera.
Wederrechtelijk voordeel verkoop 10 camera's
De verdachte [betrokkene 1] verklaarde 10 camera's te hebben verkocht voor [betrokkene], waarvan hij de helft van de inkoopprijs heeft gekregen, dit betekent:
10 camera's verkocht:€ 5.480,- wederrechtelijk voordeel
De verdachte [betrokkene] en [betrokkene 1] hebben beiden de helft van de verkoop van deze camera's ontvangen, wederrechtelijk voordeel voor deze 10 camera's:
[betrokkene 1] :€ 2.740,-
[betrokkene] :€ 2.740,-
Wederrechtelijk voordeel overige camera's
Van de totale partij van 48 camera's zijn 2 camera's inbeslaggenomen en 10 verkocht door [betrokkene 1]. Dit betekent dat nog 36 camera's niet zijn in beslaggenomen en het is aannemelijk dat deze zijn verkocht door de verdachte [betrokkene].
36 maal de gemiddelde inkoopprijs van een camera, zijnde € 548,- = € 19.728,-
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel verkoop camera's
[betrokkene]
Wederrechtelijk verkregen voordeel [betrokkene]:
€ 2.740,- + € 19.728,- = € 22.468,00
[betrokkene 1]
Wederrechtelijk verkregen voordeel [betrokkene 1]:
€ 2.740,-."
2.6. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 18 juli 2008 gehechte pleitnotities van de raadsvrouwe van de betrokkene houden het volgende in:
"Op maandag 26 mei 2003 te 10.07 is aangifte gedaan van een inbraak bij [C] aan de [...]laan te Amsterdam. Deze inbraak is gepleegd tussen 31 maart en 1 april 2003. Het is zeer vreemd dat pas 8 weken na de inbraak aangifte is gedaan. Naar de oorzaak kan slechts gegist worden.
Uit onderzoek in de hoofdzaak blijkt dat twee camera's afkomstig van [C] gevonden zijn bij cliënt. Het gaat om de Panasonic en de Canon.
Cliënt verklaarde dat hij deze twee camera's via internet aanschafte en niet bekend was met het feit dat deze camera's van een misdrijf afkomstig waren.
De inbraak bij [C] is nimmer tenlastegelegd, in tegenstelling tot inbraken elders. Cliënt is van deze inbraken vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
(...)
In deze procedure gaat het erom of en, zo ja, voor welk bedrag wederrechtelijk verkregen voordeel is verkregen. De schatting dient betrekking te hebben op het voordeel dat cliënt daadwerkelijk heeft genoten.
Cliënt stelt dat hij, noch direct of indirect uit wederrechtelijke verkregen goederen voordeel genoten heeft.
Tevens dient er sprake te zijn van een veroordeling in hoofdzaak voor het kunnen opleggen van de ontnemingsmaatregel.
Er bestaat geen enkel bewijs dat cliënt alle of een aanzienlijk aantal gestolen camera's afkomstig uit de inbraak bij [C] in bezit heeft gehad. Hij was in het bezit van de Panasonic en de Canon, die later afkomstig bleken te zijn van [C]. Deze camera's zijn door hem ook niet verkocht, want zij zijn bij de huiszoeking in beslag genomen en in september 2003 geretourneerd aan [C].
Het is derhalve absoluut niet aannemelijk, zoals het OM stelt dat cliënt de camera's voor minimaal de gemiddelde inkoopprijs ad € 548,- heeft verkocht. Met uitzondering van de twee camera's is er geen enkel bewijs dat cliënt ook maar iets met deze camera's van doen had. Zoals reeds vermeld cliënt handelde veelvuldig in allerlei artikelen. De camera's die hij verhandelde waren vaak tweedehands aangekocht via internet, domeinen etc.
De afgeluisterde gesprekken over de camera's zijn geen bewijs dat het hier daadwerkelijk over de [C] camera's ging. Gelet op de prijzen die genoemd worden, zoals 'drie meijer', blijkt dat het hier waarschijnlijk niet om nieuwe camera's ging.
Indien het Hof meent dat een of meerdere feiten bewezen geacht kunnen worden dan verzoekt cliënt Uw Hof om de ontnemingvordering af te wijzen en deze maatregel niet op te leggen, alsmede het conservatoir beslag op te heffen en de gelden verhoogd met de verschuldigde rente aan cliënt te doen toekomen.
Cliënt heeft namelijk geen enkel voordeel verkregen uit een misdrijf. Ook voordeel uit soortgelijke feiten is niet aan de orde."
2.7. Bij de beoordeling van het tweede en het derde middel moet worden vooropgesteld dat de betrokkene in de hoofdzaak is veroordeeld voor schuldheling van een in de bewezenverklaring niet benoemd aantal camera's, zodat het Hof niet was gehouden om bij de schatting van het daaruit wederrechtelijk verkregen voordeel slechts dat aantal camera's in aanmerking te nemen dat is genoemd in de voor die bewezenverklaring gebezigde bewijsmiddelen. Voor zover die middelen op een andere opvatting berusten, is die opvatting onjuist.
2.8. Het Hof heeft - in navolging van de Rechtbank - geoordeeld dat het aantal door de betrokkene geheelde camera's waaruit voordeel is getrokken, op twintig moet worden geschat. Dat oordeel is tegen de achtergrond van het hiervoor onder 2.5 weergegeven financieel rapport en in het licht van het hiervoor onder 2.6 weergegeven verweer - waarin slechts wordt geconcludeerd dat de betrokkene "geen enkel voordeel (heeft) verkregen uit een misdrijf" - toereikend gemotiveerd en kan, verweven is als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie verder niet ten toets komen. Het tweede middel stuit daarop af.
2.9. Hetzelfde heeft te gelden voor het derde middel dat dus tevergeefs klaagt over de door het Hof in aanmerking genomen gemiddelde verkoopprijs van € 548,- per camera.
2.10. Het vierde middel deelt dat lot op dezelfde gronden waar het klaagt over 's Hofs oordeel dat gesteld noch gebleken is dat de betrokkene kosten heeft gemaakt waarmee het Hof rekening dient te houden.
3. Beoordeling van het eerste en het vijfde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het zesde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak, welke in cassatie aanhangig is onder nr. 08/03614, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. De compensatie, tot welke de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, zal worden toegepast in de hoofdzaak.
4.3. Gelet hierop is er geen aanleiding om in de onderhavige zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 april 2011.