ECLI:NL:HR:2011:BO6325
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over onjuiste strafmotivering en voorwaardelijke invrijheidstelling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld na het ondergaan van tweederde van de opgelegde straf, gebaseerd op de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit oordeel onjuist was, gelet op de artikelen 15.1 en 15.2 van het Wetboek van Strafrecht. De strafmotivering was niet naar behoren gemotiveerd, wat leidde tot de vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de strafoplegging.
De Hoge Raad benadrukte dat de strafmotivering van het Hof onvoldoende rekening hield met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd en had de Nederlandse Staat financieel benadeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de straf die was opgelegd niet in verhouding stond tot de ernst van de feiten en dat de motivering van het Hof niet voldeed aan de eisen die aan een strafmotivering worden gesteld. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof om de straf opnieuw te beoordelen, waarbij de Hoge Raad aangaf dat de verdachte niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld kon worden op basis van de onjuiste interpretatie van de wet door het Hof.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijk maakt dat de motivering van strafopleggingen zorgvuldig moet zijn en dat rechters zich aan de wettelijke bepalingen moeten houden bij het bepalen van voorwaardelijke invrijheidstellingen. Dit arrest onderstreept de noodzaak voor rechters om de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in hun overwegingen mee te nemen.