2.2. Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Veroordeelde heeft aan de correspondentie met het CJIB en de betaling van het bedrag van € 600,- het gerechtvaardigde vertrouwen ontleend dat hoger beroep achterwege zou blijven.
Het hof heeft het volgende in aanmerking genomen:
* Bij vonnis van 11 september 2007 is door de rechtbank Arnhem het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 600,- en is aan de veroordeelde de verplichting tot betaling aan de Staat van € 600,- opgelegd.
* Op 24 september 2007 is hoger beroep ingesteld door het openbaar ministerie.
* Op 25 september 2007 is een afschrift van de aanzegging aan de raadsvrouw toegezonden.
* De aanzegging hoger beroep is op 27 september 2007 op juiste wijze uitgereikt aan de vriendin en huisgenote van veroordeelde, [betrokkene 1]. Ter zitting van het hof d.d. 6 maart 2009 heeft [betrokkene 1] verklaard dat het haar handtekening is onder het betekeningsformulier. Ook veroordeelde herkent daarin de handtekening van zijn vriendin.
* Op 22 oktober 2007 heeft het CJIB de zaak ter executie overgedragen gekregen.
* Op 29 oktober 2007 heeft het CJIB [betrokkene] een aanschrijving gezonden. De vervaldatum is 28 november 2007.
* Na telefonisch contact tussen veroordeelde en het CJIB ontvangt het CJIB op 15 januari 2008 een voorstel van veroordeelde betreffende termijnbetaling.
* Uit een schrijven van het CJIB aan [betrokkene] d.d. 17 januari 2008 blijkt dat hem termijnbetaling is toegestaan.
* Op 28 juni 2008 heeft het CJIB de laatste termijnbetaling ontvangen.
* Uit een brief van het CJIB d.d. 19 januari 2009 blijkt dat het CJIB de opgelegde ontnemingsmaatregel heeft geëxecuteerd. Door middel van een betalingsregeling is de opgelegde ontnemingsmaatregel van € 600,- volledig betaald.
Vooropgesteld wordt dat slechts indien er sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, dit zou kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.1 De officier van justitie heeft op 24 september 2007 tijdig hoger beroep ingesteld. Daarvan is overeenkomstig de wettelijke bepalingen verdachte in kennis gesteld. Het CJIB heeft de ontnemingsmaatregel in strijd met artikel 557 Wetboek van Strafvordering geëxecuteerd. Van de zijde van veroordeelde is niet bij het openbaar ministerie geïnformeerd of het hoger beroep wellicht alsnog was ingetrokken. De enkele omstandigheid dat een vonnis in eerste aanleg gewezen, ten tijde van de uitspraak in hoger beroep reeds geheel of gedeeltelijk is geëxecuteerd brengt - ook wanneer deze executie in strijd met artikel 557 Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgehad - niet mee dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.2
Het hof verwerpt aldus het verweer en stelt vast dat er geen aan het openbaar ministerie toe te rekenen schending van het vertrouwensbeginsel heeft plaatsgevonden. Bij de executie van de door het hof op te leggen betalingsverplichting moet uiteraard de reeds gedane betaling worden verrekend.