ECLI:NL:HR:2011:BO9824
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Betekening van dagvaarding in hoger beroep en rechtsgeldigheid daarvan
In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld en de dagvaarding is aan zijn raadsman, mr. P.W.E. Hoezen, uitgereikt. Volgens artikel 408a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geldt deze uitreiking als betekening in persoon. De verdediging betoogt echter dat er niet is voldaan aan de vereisten van artikel 450, vierde lid, Sv, dat voorschrijft dat een afschrift van de dagvaarding ook per post naar het door de verdachte opgegeven adres moet worden verzonden. De Hoge Raad oordeelt dat de uitreiking aan de gemachtigde voldoende is voor de betekening en dat de verzending per post geen deel uitmaakt van de betekening. De Hoge Raad wijst het beroep in cassatie af, ondanks de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad concludeert dat er geen rechtsgevolg aan deze overschrijding verbonden hoeft te worden, gezien de opgelegde hechtenisstraffen van zeven dagen.