ECLI:NL:HR:2011:BO9824

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01243
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekening van dagvaarding in hoger beroep en rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld en de dagvaarding is aan zijn raadsman, mr. P.W.E. Hoezen, uitgereikt. Volgens artikel 408a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geldt deze uitreiking als betekening in persoon. De verdediging betoogt echter dat er niet is voldaan aan de vereisten van artikel 450, vierde lid, Sv, dat voorschrijft dat een afschrift van de dagvaarding ook per post naar het door de verdachte opgegeven adres moet worden verzonden. De Hoge Raad oordeelt dat de uitreiking aan de gemachtigde voldoende is voor de betekening en dat de verzending per post geen deel uitmaakt van de betekening. De Hoge Raad wijst het beroep in cassatie af, ondanks de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad concludeert dat er geen rechtsgevolg aan deze overschrijding verbonden hoeft te worden, gezien de opgelegde hechtenisstraffen van zeven dagen.

Uitspraak

15 maart 2011
Strafkamer
Nr. 09/01243
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 3 februari 2009, nummer 21/004595-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend. In de toelichting van het middel wordt betoogd dat het Hof heeft verzuimd te onderzoeken of aan de verdachte overeenkomstig het bepaalde in art. 450, vierde lid, Sv een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep is toegezonden.
2.2. Art. 408a Sv luidt:
"Indien het hoger beroep is ingesteld door de verdachte in persoon of door een gemachtigde ingevolge artikel 450, eerste en tweede lid, kan aanstonds een oproeping van de verdachte worden betekend om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen, ten einde terecht te staan ter zake van een of meer van de feiten hem in eerste aanleg tenlastegelegd."
Art. 450, vierde lid, Sv luidt:
"De uitreiking van de oproeping aan de gemachtigde geldt als een uitreiking in persoon aan de verdachte. Een afschrift van de dagvaarding wordt als gewone brief over de post aan het door of namens de verdachte daartoe opgegeven adres toegezonden."
2.3. Blijkens de daarvan opgemaakte akte is het hoger beroep ingesteld door mr. P.W.E. Hoezen, advocaat te Enschede, en is aan deze - als gemachtigde - aanstonds de dagvaarding in hoger beroep uitgereikt. Die uitreiking geldt ingevolge
art. 408a in verbinding met het hier toepasselijke art. 450, vierde lid, Sv als betekening in persoon. De omstandigheid dat niet blijkt dat overeenkomstig art. 450, vierde lid tweede volzin, Sv een afschrift van de dagvaarding als gewone brief over de post aan het door of namens de verdachte daartoe opgegeven adres is toegezonden, maakt dat niet anders. Deze verzending maakt geen deel uit van de betekening. Die betekening is met de uitreiking van de dagvaarding aan de gemachtigde voltooid.
2.4. Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde twee hechtenisstraffen van telkens zeven dagen en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 maart 2011.