ECLI:NL:HR:2011:BP1282

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00093
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bewezenverklaring wegens denaturering van getuigenverklaring in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1973 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Rijnmond, locatie De Schie' te Rotterdam, was in hoger beroep veroordeeld voor een misdrijf dat verband hield met een gewapende diefstal. De bewezenverklaring steunde onder meer op een proces-verbaal van de politie, waarin de verklaring van een getuige, aangeduid als [betrokkene 1], was opgenomen. De Hoge Raad oordeelde dat de weergave van deze verklaring door het Hof niet overeenkwam met de inhoud van het proces-verbaal, wat leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring niet naar de eisen van de wet met redenen was omkleed.

De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend met betrekking tot de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat andere onderdelen van de uitspraak in stand blijven.

De zaak betreft een complexe strafrechtelijke procedure waarin de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en de juiste toepassing van bewijsrechtelijke normen centraal staan. De Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige weergave van getuigenverklaringen in het kader van de bewijsvoering, en dat een onjuiste weergave kan leiden tot een onterecht oordeel over de schuld van de verdachte.

Uitspraak

15 maart 2011
Strafkamer
Nr. 10/00093
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 december 2009, nummer 23/004747-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie De Schie" te Rotterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J-L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. E.A. Blok, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder parketnummer 15/740290-07 onder 2 primair tenlastegelegde en de strafoplegging, tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt onder meer over denaturering door het Hof van een door [betrokkene 1] tegenover de politie afgelegde, door het Hof tot het bewijs gebezigde verklaring.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 15/740290-07 onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 20 maart 2007 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld in vereniging van de '[A]' te Den Bosch, opzettelijk een geladen vuurwapen en geprepareerde panty's/bivakmutsen en een rol (duc)tape en een auto, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op een proces-verbaal van politie, inhoudende de verklaring van [betrokkene 1], die door het Hof als volgt is weergegeven:
"U vraagt mij wanneer ik [verdachte] voor het laatst heb gezien. Dit is geweest toen [verdachte] aangehouden is. Ik was daar namelijk bij. Dit was de maand maart 2007 (naar het hof begrijpt 20 maart 2007). Dit was op het station Haarlem waar ik hem op zou halen. U vraagt mij wat ik heb besproken met [verdachte] toen ik hem ophaalde in Haarlem. Ik had al eerder met [verdachte] gesproken over een tip die ik voor hem had. Ik had die dag verteld dat het over Den Bosch ging. Een striphuis in Den Bosch waar geld ligt. lk heb daar gewerkt, gestript en ik heb daar de nagels van een aantal meiden gedaan. Ik wist niet hoeveel daar zou liggen, ik denk gezien het aantal meiden dat daar werkt en de hoeveelheid dagen, dat het om een bedrag van rond de tienduizend euro gaat. [Verdachte] zou naar binnen gaan terwijl de meiden boven zouden zijn. Hij zou dan naar binnen gaan met een nepvuurwapen of een gaspistool. Ik zou eerst zelf met [verdachte] meegaan met mijn auto. Het was een impulsieve gedachte die tip. Ik wilde niet mee met mijn auto. [Verdachte] had daarom iemand geregeld om te rijden. De club heet de [A] in Den Bosch.
U vertelt mij dat ik tegen [verdachte] heb gezegd dat we niet met mijn auto konden gaan want die kenden ze. U vraagt mij wie mijn auto kent. De mensen uit de club kennen mijn auto, vandaar dat er een andere auto moest komen.
U vertelt mij dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat [verdachte] op de dag dat hij aangehouden is van plan was om wat te gaan doen. U vraagt mij wat ik hiervan weet. Dat heb ik van [betrokkene 2] gehoord ja. [Betrokkene 2] heeft mij verklaard dat [verdachte] een tasje bij zich had met daarin een bivakmuts, een pistool en handschoenen. Ik heb toen wel gezien dat hij in Haarlem een rugzak bij zich had. Ik denk dat [betrokkene 2] op dat tasje doelde. [Verdachte] begon vragen te stellen over die tip die ik hem eerder had gegeven."
2.2.3. Voormeld proces-verbaal, dat zich bevindt bij de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken, houdt als verklaring van [betrokkene 1] in:
"V: Wanneer heb je [verdachte] voor het laatst gezien?
A: Dit is geweest toen [verdachte] aangehouden is. Ik was daar namelijk bij. Ik weet niet meer wanneer dit was, maar het was afgelopen maand. Hier bedoel ik mee de maand maart 2007.
V: Waarom had jij met [verdachte] afgesproken de laatste keer dat jij hem had gezien?
A: Toen had ik niet met hem afgesproken, maar ik zou hem naar zijn moeder brengen. Dit was op het station Haarlem dat ik hem op zou halen.
V: Wat heb jij met [verdachte] besproken, toen jij hem ophaalde in Haarlem?
A: Ik had al eerder met [verdachte] gesproken over een tip die ik voor hem had, ik had dit telefonisch gedaan. Als jullie goed hebben geluisterd heb je ook gehoord dat ik over de telefoon aan het terugkrabbelen was. Hij kwam die dag wel voor meer informatie. Maar ik wilde hem afleiden omdat ik eigenlijk niet wilde dat het doorging. Ik bedacht me later namelijk dat ik misschien toch het geld niet van [verdachte] zou krijgen of dat hij mijn naam direct bij zijn aanhouding zou noemen. Dat heeft hij namelijk eerder ook al gedaan, dat was die zaak waar ik het eerder over heb gehad, dat was dus een helingzaak.
Ik had die dag in Haarlem nog niet inhoudelijk met [verdachte] over de tip gehad, ik had wel verteld dat het over Den Bosch ging. Ik was aan het vertellen over een miskraam die ik had gehad om hem af te leiden. Daarna werd hij aangehouden.
V: Vertel eens over die tip in Den Bosch?
A: Dat is een striphuis in Den Bosch, waar meiden strippen en waar geld ligt.
V: Wat heb jij met dat huis te maken?
A: Ik heb daar gewerkt, ik heb daar gestript en ik heb daar de nagels van een aantal meiden gedaan, Ik ben gediplomeerd nagelstyliste namelijk.
Ik werkte daar een a twee dagen per week.
V: Hoeveel geld zou daar dan liggen?
A: Ik weet niet ongeveer hoeveel daar zou liggen, ik denk gezien het aantal meiden dat daar werkt en de hoeveelheid dagen dat ze hebben gewerkt dat ik dat het om een bedrag van rond de tienduizend euro. Ik weet het niet precies, het kan dat ik het door de telefoon heb geschat. Ik riep het in een opwelling. Ik heb ADHD en daardoor roep ik dingen voordat ik erover heb nagedacht.
V: Hoe had je in gedachten om dat geld weg te halen?
A: [Verdachte] zou naar binnen gaan terwijl de meiden boven zouden zijn, ik wilde niet dat zij erbij zouden zijn. Hij zou dan naar binnen gaan met een nepvuurwapen of een gaspistool. Ik zou dan kijken of de meiden boven zouden gaan.
Ik zou eerst zelf met [verdachte] meegaan met mijn auto, ik zou dan een van de meiden bellen om te kijken of ze dan boven zouden zijn. Ik wilde niet dat ze erbij betrokken zouden worden. Ik had er verder niet over nagedacht, het was een impulsieve gedachte die tip. Nadat ik het dus over de telefoon had verteld ging ik erover nadenken en dacht ik waar ben ik mee bezig. Ik dacht dadelijk gaat hij daar naar binnen met dat wapen wie weet wat er gebeurt.
Ik wilde daarom niet mee met mijn auto, [verdachte] had daarom iemand geregeld om te rijden.
(...)
V: Hoe heet die club?
A: Hij heet de [A] in Den Bosch, ik weet het precieze adres niet, ik kan er wel zo heen rijden.
(...)
V: Ook heb jij tegen [verdachte] gezegd dat jullie niet met jouw auto kunnen gaan want die kennen ze. Wie kent jouw auto dan?
A: Hun allemaal, maar ik bedoelde de mensen uit de club kenden mijn auto, vandaar dat er een andere auto moest komen. Ik bedoelde eigenlijk [betrokkene 3] meer, maar zoals u ook hoorde ik probeerde eigenlijk terug te krabbelen zodat hij het niet meer zou doen. Ik wilde dat hij dat niet meer zou doen omdat [verdachte] niet achterlijk is, hij zou dan aan [betrokkene 4] misschien vertellen dat ik daar werkte of iemand kende die daar zou werken en dat wilde ik niet.
V: Volgens een verklaring zou [betrokkene 2] gezegd hebben dat [verdachte] op de dag dat hij aangehouden is van plan was om wat te gaan doen. Wat weet jij hiervan?
A: Dat heb ik van [betrokkene 2] gehoord, ja, [betrokkene 2] heeft mij verklaard dat [verdachte] een tasje bij zich had met daarin een bivakmuts, een pistool en handschoenen. Ik heb toen wel gezien dat hij in Haarlem een rugzak bij zich had. Ik denk dat [betrokkene 2] op dat tasje doelde. Ik heb die dag niet gezien wat hij in dat tasje had. Dat weet ik omdat een van die politiemensen vroeg of het mijn tasje was. Hij was niet van plan om iets met mij te gaan doen in ieder geval. Ik zou hem die dag naar zijn moeder brengen en [verdachte] begon toen vragen te stellen over die tip die ik hem eerder had gegeven. Ik wilde toen eerst wat gaan eten voordat ik hem naar zijn moeder zou brengen."
2.3. Het hiervoor onder 2.2.3 weergegeven proces-verbaal houdt niet in dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij de dag waarop zij de verdachte ophaalde in Haarlem, aan hem de nadere inhoud van haar "tip" heeft verteld.
Gelet hierop was het het Hof niet toegestaan de door [betrokkene 1] tegenover de politie afgelegde verklaring weer te geven op de wijze als hiervoor onder 2.2.2 vermeld. Dit brengt mee dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2.4. De klacht is gegrond.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend ter zake van de beslissingen van het in de zaak met parketnummer 15/740290-07 onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 maart 2011.