ECLI:NL:HR:2011:BP1410
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- W.D.H. Asser
- C.E. Drion
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Kwalificatie van gederfd woongenot als vermogensschade of als immaterieel nadeel in schadestaatprocedure
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van eiser tegen de arresten van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De Hoge Raad behandelt de kwalificatie van gederfd woongenot, waarbij de vraag centraal staat of dit moet worden aangemerkt als vermogensschade of als immaterieel nadeel. De zaak is ontstaan uit een schadestaatprocedure, waarbij eiser, vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, zijn vorderingen heeft ingediend tegen verweerster, die optreedt als rechtsopvolger van [A] B.V., vertegenwoordigd door mr. D.M. de Knijff.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten in de zaak, waaronder vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage en eerdere arresten van het gerechtshof. Eiser heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof, die aan het arrest van de Hoge Raad zijn gehecht. Verweerster heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, althans tot verwerping.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink is dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep voor zover dit zich richt tegen de arresten van 27 juni 2001 en 11 december 2002. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in het middel geen aanleiding geven tot cassatie, omdat deze niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad eiser niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de arresten van 27 juni 2001 en 11 december 2002, verwerpt het beroep voor het overige en veroordeelt eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerster zijn begroot op € 916,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.