ECLI:NL:HR:2011:BP3962

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01182
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in de appelfase en de gevolgen voor de strafmaat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de overschrijding van de redelijke termijn in de appelfase van een strafzaak. De verdachte, die ten tijde van de aanzegging gedetineerd was, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank. Het Hof had geoordeeld dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, ondanks dat er meer dan negentien maanden waren verstreken sinds het instellen van het hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit oordeel onbegrijpelijk was, omdat het Hof geen bijzondere omstandigheden had vastgesteld die een langere behandelingsduur rechtvaardigden.

De Hoge Raad herhaalde de toepasselijke overwegingen uit een eerdere uitspraak en concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden. Om doelmatigheidsredenen besloot de Hoge Raad de zaak zelf af te doen en de opgelegde gevangenisstraf te verminderen. De oorspronkelijke straf van vijf jaren werd verlaagd naar vier jaren en negen maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de appelfase. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de verplichting van de rechter om bijzondere omstandigheden te motiveren wanneer deze termijn wordt overschreden. De beslissing van de Hoge Raad heeft implicaties voor de strafmaat en de behandeling van zaken in hoger beroep, vooral in situaties waarin de verdachte in voorlopige hechtenis verkeert.

Uitspraak

29 maart 2011
Strafkamer
Nr. 10/01182
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 maart 2010, nummer 22/003924-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Westlinge" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als middel aangeduide klacht voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, het verweer dat in de appelfase de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden, heeft verworpen.
3.2. Het Hof heeft omtrent het in het middel bedoelde verweer als volgt overwogen en beslist:
"Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de behandeling van de zaak in hoger beroep voortvarend is geschied en dat er geen sprake is van een overschrijding van enige termijn waarvoor bij het bepalen van de straf rekening moet worden gehouden met tijdsverloop."
3.3. De stukken van het geding houden het volgende in:
(i) De verdachte heeft op 25 juli 2008 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank.
(ii) De stukken van het geding zijn op 6 januari 2009 bij de griffie van het Hof binnengekomen.
(iii) Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal is de zaak op 18 juni 2009 voor het eerst behandeld door het Hof.
(iv) Het Hof heeft op 1 maart 2010 einduitspraak gedaan.
3.4. Vooropgesteld moet worden dat indien, zoals hier het geval is de verdachte in voorlopige hechtenis verkeert, bij de berechting van de zaak in hoger beroep in de regel sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in
art. 6, eerste lid, EVRM indien de behandeling van de zaak ter terechtzitting niet binnen zestien maanden na het instellen van het rechtsmiddel is afgerond met een einduitspraak, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere behandelingsduur rechtvaardigen (vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358, rov. 3.14-3.16).
3.5. Het vorenstaande in aanmerking genomen is 's Hofs oordeel daarop neerkomende dat in de onderhavige zaak, waarvan 's Hofs eindarrest is gewezen ruim negentien maanden na het instellen van het hoger beroep, geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, zonder nadere motivering - die ontbreekt - onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het Hof geen bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld heeft vastgesteld.
3.6. Het middel klaagt daarover terecht.
3.7. De Hoge Raad zal de zaak in dit opzicht om doelmatigheidsredenen zelf afdoen. Daarbij neemt de Hoge Raad tot uitgangspunt dat gelet op het hiervoor onder 3.3 weergegeven procesverloop de redelijke termijn van berechting in hoger beroep is overschreden en dat daarom aan de verdachte een lagere straf behoort te worden opgelegd dan door het Hof is opgelegd. De Hoge Raad zal, rekening houdend met de aan de verdachte opgelegde straf van vijf jaren en met de mate
waarin de redelijke termijn in de appelfase is overschreden,
de straf verminderen als hieronder vermeld.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en negen maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 maart 2011.