ECLI:NL:HR:2011:BP4020
Hoge Raad
- Cassatie
- E.J. Numann
- W.D.H. Asser
- C.E. Drion
- Rechtspraak.nl
Cassatie over terugkomen van bindende eindbeslissing inzake bewijswaardering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een geschil tussen [eiser], wonende te [woonplaats], Tsjechië, en [verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats]. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of de rechter op goede gronden is teruggekomen van een bindende eindbeslissing over de waardering van bewijs. Dit betreft de toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat voorschrijft dat de rechter partijen in de gelegenheid moet stellen zich uit te laten over het voornemen om terug te komen van een eerdere beslissing.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof te Arnhem van 20 mei 2008 en 28 april 2009. [verweerster] heeft een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank Arnhem en de arresten van het hof in aanmerking genomen. De advocaten van beide partijen hebben de zaak toegelicht, waarbij de conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekte tot verwerping van het principaal cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in het middel zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde. De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 384,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.