ECLI:NL:HR:2011:BP4660

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02138
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op laatste woord in cassatie en de gevolgen van eerdere verklaringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1969, die ten tijde van de aanzegging gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Midden Holland'. De verdachte had eerder het recht op het laatste woord gekregen tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 19 april 2010. Op de nadere terechtzitting op 22 april 2010 werd het onderzoek hervat, maar de verdachte sprak niet opnieuw. De Hoge Raad oordeelde dat, aangezien de verdachte al het laatste woord had gehad en er geen nieuwe onderzoekshandelingen waren verricht, het hof niet verplicht was om de verdachte opnieuw het laatste woord te geven. Dit werd bevestigd door eerdere jurisprudentie, waarin werd gesteld dat het recht op het laatste woord niet opnieuw hoeft te worden verleend als er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die dit recht rechtvaardigen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de middelen van cassatie niet tot een andere uitkomst konden leiden. De uitspraak benadrukt het belang van de procedurele waarborgen in het strafrecht en de rol van de rechter in het waarborgen van een eerlijk proces.

Uitspraak

12 april 2011
Strafkamer
nr. 10/02138
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 mei 2010, nummer 23/001771-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Midden Holland, locatie De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de daarop gebaseerde uitspraak nietig zijn nu uit het van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep opgemaakte proces-verbaal van 22 april 2010 niet blijkt dat aan de verdachte het recht is gelaten om het laatst te spreken.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2010 en 22 april 2010 houdt het volgende in:
"19 april 2010
(...)
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De voorzitter deelt vervolgens mede dat het onderzoek wordt onderbroken tot de terechtzitting van 22 april 2010 te 09.30 uur.
22 april 2010
De voorzitter hervat het op 19 april 2010 onderbroken onderzoek ter terechtzitting. Het hof is ongewijzigd samengesteld, als griffier fungeert mr. M.N. Maris en het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door de advocaat-generaal mr. R. Smits.
De verdachte en zijn raadsman zijn wederom verschenen.
De ter terechtzitting aanwezige verdachte geeft blijk de Nederlandse taal niet of niet voldoende te beheersen doch wel volledig de Engelse taal. Daarom vindt het onderzoek ter terechtzitting plaats met bijstand van M.A. van der Kleij, wonende te Zeist, zijnde een in het register bedoeld in artikel 2 van de Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolk in de Engelse taal.
Al hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen, is door de tolk vertolkt.
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen deze zal horen en deelt de verdachte mede dat deze niet tot antwoorden verplicht is.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 6 mei 2010 te 13.30 uur."
2.3. Noch art. 345 Sv noch enige andere rechtsregel verzet zich ertegen dat na afloop van het onderzoek ter terechtzitting het onderzoek op een nadere terechtzitting gesloten wordt verklaard (vgl. HR 16 november 2010, LJN BN0011, NJ 2010/626). Indien de verdachte het laatste woord reeds heeft gehad en op de nadere terechtzitting geen nieuwe onderzoekshandelingen zijn verricht, behoeft hem het laatste woord niet opnieuw te worden verleend. Gelet op de weergave van het verhandelde op de terechtzittingen van 19 april 2010 en 22 april 2010 heeft de verdachte het laatste woord gehad zodat het Hof met de sluiting van het onderzoek op 22 april 2010 kon volstaan.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 april 2011.