ECLI:NL:HR:2011:BP4803

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04523
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in cassatie bij verzuim tot betekening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 2011 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn cassatieberoep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem van 11 augustus 2010. De rechtbank had op vordering van de Gemeente Overbetuwe de onteigening uitgesproken van bepaalde perceelsgedeelten, met bepaling van een voorschot op de schadeloosstelling. De Gemeente heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn cassatieberoep, omdat de cassatieverklaring niet binnen de voorgeschreven termijn van twee weken was betekend. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel [eiser] tijdig cassatieberoep had ingesteld door de verklaring op 19 augustus 2010, de betekening van deze verklaring en de dagvaarding niet binnen de termijn van art. 54l van de Onteigeningswet had plaatsgevonden. Hierdoor heeft het vonnis van de rechtbank op 9 september 2010 kracht van gewijsde gekregen, wat betekent dat het niet meer kan worden aangevochten. De Hoge Raad verklaarde [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep en veroordeelde hem in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Gemeente zijn begroot op € 359,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige betekening in cassatieprocedures en de gevolgen van verzuim hierin.

Uitspraak

20 mei 2011
Eerste Kamer
10/04523
DV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. W.P. Keulers,
t e g e n
GEMEENTE OVERBETUWE,
zetelende te Elst, gemeente Overbetuwe,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. M.W. Scheltema en mr. R.T. Wiegerink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Gemeente.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak 201696/HA ZA 10-1152 ON van de rechtbank Arnhem van 11 augustus 2010.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de eiser in zijn cassatieberoep en subsidiair tot verwerping van dat beroep.
[Eiser] heeft het beroep op niet-ontvankelijkheid bestreden en geconcludeerd tot ontvankelijkheid van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in diens cassatieberoep.
Mr. R.T. Wiegerink heeft bij brief van 24 februari 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 11 augustus 2010, waarbij die rechtbank op vordering van de Gemeente en bij vervroeging de onteigening uitsprak van de in het vonnis vermelde perceelsgedeelten met bepaling van een voorschot op de schadeloosstelling. Dit is een vonnis als bedoeld in art. 54i Ow., waaraan niet afdoet dat in het dictum ervan niet vermeld is dat de onteigening bij vervroeging wordt uitgesproken.
3.2 De Gemeente heeft haar beroep op de niet-ontvankelijkheid van [eiser] gegrond op de omstandigheid dat de op 19 augustus 2010 ter griffie van de rechtbank afgelegde cassatieverklaring niet binnen de bij art. 54l Ow. voorgeschreven termijn van twee weken maar eerst op 5 oktober 2010 aan haar is betekend met dagvaarding in cassatie.
3.3 Door de op 19 augustus 2010 ter griffie van de rechtbank afgelegde verklaring dat [eiser] beroep in cassatie instelde tegen het vonnis van 11 augustus 2010, heeft [eiser] tijdig, immers binnen de termijn van twee weken van art. 52 lid 2 Ow. die afliep op 25 augustus 2010, cassatieberoep ingesteld. Wordt echter een dergelijke verklaring ter griffie niet binnen de in art. 54l bepaalde termijn van twee weken aan de tegenpartij betekend met ontwikkeling van de gronden der cassatie en vergezeld van dagvaarding, dan gaat het vonnis alsnog in kracht van gewijsde. Nu de bij art. 54l bepaalde termijn van twee weken in dit geval op 8 september 2010 is verstreken zonder dat betekening van de cassatieverklaring en dagvaarding hadden plaatsgevonden, heeft het vonnis van vervroegde onteigening op 9 september 2010 kracht van gewijsde gekregen, in de woorden van art. 54m: gezag van gewijsde verkregen, met alle in art. 54m geregelde gevolgen van dien.
3.4 [Eiser] is derhalve niet-ontvankelijk in zijn beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 359,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op
20 mei 2011.