ECLI:NL:HR:2011:BP6460

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03115
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • M.A. Loth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een einduitspraak in strafzaken met meerdere feiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een herziening van een eerdere veroordeling van de verdachte, die was veroordeeld voor diefstal en poging tot diefstal. De Hoge Raad verklaarde de herziening gegrond voor twee van de vier bewezenverklaarde feiten, en verwees de zaak terug naar het Hof voor verdere behandeling. Het Hof sprak de verdachte vrij van de feiten 1 en 2, maar bepaalde de straf voor de feiten 3 en 4 op twee maanden gevangenisstraf.

De Hoge Raad oordeelde dat de uitleg van artikel 476, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering ook van toepassing is wanneer herziening wordt gevraagd van een einduitspraak die meerdere feiten betreft. Dit betekent dat het Hof na een partiële gegrondverklaring van de herzieningsaanvraag alleen de feiten die aan de herziening ten grondslag liggen opnieuw moet behandelen, terwijl voor de overige feiten de straf moet worden bepaald. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het Hof correct had geoordeeld dat de feiten 3 en 4 niet meer aan zijn oordeel waren onderworpen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige rechtsopvatting bij de behandeling van herzieningsaanvragen in strafzaken, vooral wanneer meerdere feiten aan de orde zijn. De Hoge Raad bevestigde dat de wetgeving in dit geval correct was toegepast, en dat de beslissing van het Hof in overeenstemming was met de geldende rechtsregels.

Uitspraak

19 april 2011
Strafkamer
nr. 09/03115
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 augustus 2009, nummer 20/004971-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Bredius, advocaat te Zeist, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft beslist dat de feiten 3 en 4 niet aan zijn oordeel waren onderworpen.
2.2. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Almelo van 12 augustus 2003 is de verdachte wegens 1., 2. en 4. telkens "diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" en 3. "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden;
(ii) een aanvrage tot herziening van het onder (i) genoemde vonnis is door de Hoge Raad bij arrest van 2 december 2008, LJN BF5049, deels gegrond verklaard. Het dictum van zijn arrest luidt als volgt:
"De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond, doch uitsluitend voor zover zij betrekking heeft op de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten;
(...)
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv in zoverre opnieuw zal worden behandeld en afgedaan teneinde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan recht te doen en daarbij mede voor het overige feit of de overige feiten op de voet van art. 476, tweede lid, Sv de straf te bepalen;
wijst de aanvrage tot herziening voor het overige af."
(iii) het Hof heeft de verdachte na verwijzing van de zaak vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten en de straf ten aanzien van de feiten 3 en 4 bepaald op een gevangenisstraf van twee maanden.
2.3. Het Hof heeft in het bestreden arrest onder meer het volgende overwogen:
"Omvang van de zaak
De raadsman heeft betoogd dat thans alle op de inleidende dagvaarding ten laste gelegde feiten opnieuw ter beoordeling aan het hof voorliggen, omdat de Hoge Raad in zijn beslissing 'de zaak' naar het hof heeft verwezen. Aansluitend bij jurisprudentie hieromtrent in strafrechtelijke schadevergoedingsprocedures - waarbij de raadsman kennelijk doelt op HR 8 mei 2001, LJN AB1502 - moet volgens de raadsman onder de term 'zaak' worden begrepen al datgene waarop het rechtsgeding betrekking heeft, derhalve in de onderhavige zaak ook op de feiten 3 en 4 op de inleidende dagvaarding.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
De herzieningsaanvraag is gegrond verklaard, uitsluitend voor zover zij betrekking heeft op de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. Daarbij is de zaak verwezen naar het hof opdat de zaak in zoverre opnieuw zal worden behandeld en afgedaan. Voor de overige feiten ter zake waarvan de veroordeelde is veroordeeld bij het bovengenoemde vonnis van de politierechter dient het hof een straf te bepalen en niet meer dan dat. De Hoge Raad heeft dus weliswaar conform het bepaalde in artikel 467, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering 'de zaak' verwezen, maar met een opdracht aan het hof in herziening die met zich brengt dat de bewezenverklaring van de feiten 3 en 4 niet meer aan een beoordeling van het hof is onderworpen.
Voorts heeft de Hoge Raad - overeenkomstig de strekking van artikel 476, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering - het hof in herziening opdracht gegeven voor de laatstbedoelde feiten wel een straf te bepalen.
Naar het oordeel van het hof getuigt de uitleg die de raadsman geeft aan de opdracht van de Hoge Raad van een onjuiste rechtsopvatting. Derhalve wordt het verweer verworpen."
2.4. Art. 476, tweede lid, Sv luidt:
"Indien bij samenloop van meerdere feiten ééne hoofdstraf is uitgesproken en de herziening slechts gevraagd is ten aanzien van een of meer dier feiten, wordt, in geval van vernietiging, bij de uitspraak in herziening de straf voor het andere feit of de andere feiten bepaald."
2.5. Redelijke wetsuitleg brengt mee dat dit voorschrift ook van toepassing is indien herziening wordt gevraagd van een einduitspraak houdende een veroordeling ter zake van meerdere feiten en de aanvrage slechts ten aanzien van een of meer van die feiten gegrond is verklaard. In een zodanig geval dient het Hof na die partiële gegrondverklaring van de aanvrage en verwijzing van de zaak slechts die feiten op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw te behandelen en af te doen ten aanzien waarvan de aanvrage gegrond was verklaard, en voor het andere feit of de overige feiten op de voet van art. 476, tweede lid, Sv de straf te bepalen.
2.6. De door het middel aangevochten beslissing van het Hof is dus juist, zodat het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 19 april 2011.