ECLI:NL:HR:2011:BP8708

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00420
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en de inspanningsverplichting van de schuldenaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) voor een verzoekster die niet in staat was om te werken. De verzoekster, een 29-jarige alleenstaande moeder met een aanzienlijke schuldenlast van ongeveer € 30.000, had eerder een verzoek tot schuldsanering ingediend, dat door de rechtbank was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat zij niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden. Dit oordeel werd in hoger beroep door het gerechtshof bevestigd, dat oordeelde dat de verzoekster onvoldoende had aangetoond dat zij de omstandigheden die tot haar schulden hadden geleid, onder controle had gekregen.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de nadruk gelegd op de inspanningsverplichting van de verzoekster. De Hoge Raad oordeelde dat het enkele feit dat de verzoekster niet in staat was om te werken, niet betekent dat zij zich niet kan inspannen om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verzoekster zich moet inspannen om weer arbeidsgeschikt te worden, en dat de omstandigheden van haar psychische klachten en de ondersteuning die zij ontvangt, niet voldoende zijn om haar te vrijwaren van deze verplichting.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor schuldenaren om actief te blijven werken aan hun situatie, zelfs als zij tijdelijk niet in staat zijn om te werken, en bevestigt de rol van de rechterlijke macht in het waarborgen van de integriteit van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

27 mei 2011
Eerste Kamer
11/00420
DV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. S.M. Kingma.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 292986/FT-RK 10.864 van de rechtbank Utrecht van 6 december 2010,
b. het arrest in de zaak 200.078.709 van het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 17 januari 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging.
3. Beoordeling van het middel
3.1 [Verzoekster] heeft de rechtbank verzocht de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen op de grond dat [verzoekster] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden niet te goeder trouw is geweest.
3.2 Het hof heeft met betrekking tot de omstandigheden van [verzoekster] het volgende vastgesteld. [Verzoekster] is een 29-jarige alleenstaande moeder met een zoontje van acht jaar. Haar totale schuldenlast bedraagt ongeveer € 30.000,-- Daartoe behoort onder meer een schuld van ruim € 9.500,-- aan de Belastingdienst wegens ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag in de jaren 2007, 2009 en 2010. Voorts heeft zij een schuld aan Nuon en aan de afdeling sociale zaken van de gemeente Amersfoort. [Verzoekster] ontvangt een uitkering uit hoofde van de Wet werk en bijstand (WWB).
3.3 In hoger beroep heeft [verzoekster] onder meer het volgende aangevoerd. In 2006 is zij gevlucht voor haar ex-partner en in een "Blijf-van-mijn-lijf-huis" terechtgekomen. Daarna heeft zij een woning toegewezen gekregen en is zij met begeleiding van het Centrum voor Werk en Inkomen werk gaan zoeken. Zij heeft toen kinderopvangtoeslag aangevraagd en gekregen. Zij heeft enige tijd gewerkt, maar is in het voorjaar van 2009 "psychisch vastgelopen". Zij was depressief en kreeg met ernstig ondergewicht te maken. Zij heeft verzuimd een uitkering bij het CWI aan te vragen en de kinderopvangtoeslag stop te zetten. In juli 2009 heeft zij zich gewend tot haar huisarts, waarna hulpverlening op gang is gekomen. De sociale dienst heeft [verzoekster] vrijgesteld van haar sollicitatieplicht omdat zij eerst moet proberen op gewicht te komen. Inmiddels is sprake van een netwerk van hulpverleners, waaronder een budgetcoach, waardoor zij haar leven meer op orde heeft gekregen. Zij heeft contact met arbeidsintegratie en zij zal in het saneringstraject mentaal ondersteund worden door de - op haar verzoek voortgezette - budgetcoaching.
3.4 Het hof heeft het vonnis bekrachtigd. Het heeft in rov. 3.4 overwogen dat ook in hoger beroep niet aannemelijk is geworden dat [verzoekster] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden te goeder trouw is geweest. Vervolgens overwoog het hof:
"3.5 Voorts is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoekster] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden onder controle heeft gekregen, zodat zij thans nog niet op deze grond kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hoewel [verzoekster] heeft aangetoond dat zij op de goede weg is - er is inmiddels sprake van een sociaal vangnet, waardoor [verzoekster] haar leven meer op orde heeft en enigszins tot rust is gekomen - kampt zij volgens haar verklaring ter zitting van het hof als gevolg van de spanningen nog steeds met psychische klachten en eetstoornissen. De gevolgen van die klachten zijn, gelet op het feit dat de gemeentelijke sociale dienst haar om die reden heeft vrijgesteld van haar sollicitatieplicht in het kader van de WWB, kennelijk dermate ernstig dat moet worden aangenomen dat [verzoekster] daardoor nog niet in staat is om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverbintenis om zoveel mogelijk inkomen te genereren ten behoeve van de schuldeisers."
3.5 Het middel, dat met rechts- en motiveringsklachten opkomt tegen rov. 3.5, is terecht voorgesteld.
Naar aanleiding van het in het kader van haar beroep op art. 288 lid 3 F. door [verzoekster] gevoerde betoog, erop neerkomend dat zij psychische problemen heeft maar maatregelen heeft genomen om er bovenop te komen, heeft het hof overwogen dat [verzoekster] op de goede weg is, nu inmiddels sprake is van een sociaal vangnet waardoor [verzoekster] haar leven meer op orde heeft en enigszins tot rust is gekomen. Het hof was niettemin van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoekster] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden, onder controle heeft gekregen. Het hof heeft dit oordeel gebaseerd op zijn overweging dat [verzoekster] in verband met haar klachten door de sociale dienst is vrijgesteld van haar sollicitatieplicht waardoor zij nog niet in staat is om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting om zoveel mogelijk inkomen te genereren ten behoeve van de schuldeisers. Het oordeel van het hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De enkele omstandigheid dat [verzoekster] (nog) niet in staat is om te werken, betekent niet dat zij zich niet kan inspannen om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen als bedoeld in art. 288 lid 1, aanhef en onder c, F. In het onderhavige geval bestaat de inspanningsverplichting erin dat [verzoekster] zich dient in te spannen om weer arbeidsgeschikt te worden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 17 januari 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 27 mei 2011.