ECLI:NL:HR:2011:BP8708
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en de inspanningsverplichting van de schuldenaar
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) voor een verzoekster die niet in staat was om te werken. De verzoekster, een 29-jarige alleenstaande moeder met een aanzienlijke schuldenlast van ongeveer € 30.000, had eerder een verzoek tot schuldsanering ingediend, dat door de rechtbank was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat zij niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden. Dit oordeel werd in hoger beroep door het gerechtshof bevestigd, dat oordeelde dat de verzoekster onvoldoende had aangetoond dat zij de omstandigheden die tot haar schulden hadden geleid, onder controle had gekregen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de nadruk gelegd op de inspanningsverplichting van de verzoekster. De Hoge Raad oordeelde dat het enkele feit dat de verzoekster niet in staat was om te werken, niet betekent dat zij zich niet kan inspannen om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verzoekster zich moet inspannen om weer arbeidsgeschikt te worden, en dat de omstandigheden van haar psychische klachten en de ondersteuning die zij ontvangt, niet voldoende zijn om haar te vrijwaren van deze verplichting.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor schuldenaren om actief te blijven werken aan hun situatie, zelfs als zij tijdelijk niet in staat zijn om te werken, en bevestigt de rol van de rechterlijke macht in het waarborgen van de integriteit van de schuldsaneringsregeling.