ECLI:NL:HR:2011:BQ0050

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04063
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • M.A. Loth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek in strafzaak met geweldpleging en diefstal

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1985 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Veenhuizen', had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin het verzoek tot het horen van getuigen werd afgewezen. De raadsman van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, had verzocht om getuigen te horen die konden verklaren over de rol van de verdachte tijdens de gepleegde feiten, waaronder een medeverdachte. Het Hof oordeelde dat de noodzaak tot het oproepen van deze getuigen niet was gebleken, wat door de Hoge Raad als onvoldoende begrijpelijk werd aangemerkt.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de tenlasteleggingen en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het getuigenverzoek onvoldoende met redenen was omkleed, en dat het Hof niet had aangetoond dat het horen van de getuigen niet noodzakelijk was voor een eerlijke rechtsgang. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces, waarbij de verdediging de mogelijkheid moet hebben om relevante getuigen te horen die mogelijk invloed kunnen hebben op de uitkomst van de zaak.

Uitspraak

31 mei 2011
Strafkamer
nr. 09/04063
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 september 2009, nummer 24/002141-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Norgerhaven" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat de afwijzing door het Hof van het verzoek tot het horen van [getuige 2] en [getuige 3] als getuigen onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 en 4 bewezenverklaard dat:
"1. hij op 18 oktober 2007 te Leeuwarden, op de openbare weg, te weten aan de [a-straat], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (met daarin een geldbedrag en een aantal pasjes) en een linnen tasje (met muziekstukken en een muziekstandaard), toebehorende aan [getuige 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [getuige 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en verdachtes mededader die [getuige 1], die op de fiets zat, hebben tegengehouden en met kracht tegen de brugleuning hebben geduwd, waarbij die [getuige 1] klem kwam te zitten tussen de brug en zijn fiets en die [getuige 1] meermalen met kracht in het gezicht hebben geslagen en tegen die [getuige 1] hebben gezegd "We moeten geld hebben", en die [getuige 1] met een mes in de rug hebben gestoken en tegen die [getuige 1] hebben gezegd "Voel je al wat" en "we maken je af" en vervolgens hebben getracht die [getuige 1] over de leuning van de brug te duwen, welk feit voor die [getuige 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten een klaplong) ten gevolge heeft gehad;
4. hij op 18 oktober 2007 te Leeuwarden, op de openbare weg, te weten de [b-straat], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan [getuige 2] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [getuige 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, met zijn mededader naar die [getuige 2] is toegefietst en tegen die [getuige 2] is aangebotst en die [getuige 2] heeft klemgezet en tegen die [getuige 2] heeft gezegd dat hij zou worden overvallen en dat hij moest stoppen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
i) een schrijven van mr. J.B. Boone van 4 februari 2009 gericht aan de Advocaat-Generaal bij het Hof, inhoudende:
"Voor de voortgezette behandeling van de strafzaak tegen mijn cliënt [verdachte] op 17 februari 2009 te 13.40 uur, verzoek ik u als getuigen van de zijde van de verdediging op te roepen:
(...)
2. [getuige 2] (...);
motivering:
de getuige [getuige 2] kan verklaren dat cliënt zich niet heeft bemoeid met de aanval op de getuige.
Cliënt stelt dat zijn mededader hiervoor verantwoordelijk is geweest en de verdediging wenst de getuige [getuige 2] daar vragen over te stellen.
3. [getuige 3], (...)
motivering:
de getuige [getuige 3] kan verklaren dat cliënt geen mes bij zich had en hij zelf over dit mes beschikte. Tevens kan hij verklaren dat tussen cliënt en hem werd besproken dat dit mes niet gebruikt zou worden om mee te steken, doch slechts mee te dreigen. [Getuige 3] kan voorts verklaren dat cliënt niet wist van het feit dat [getuige 3] de getuige [getuige 1] stak. Voorts kan de getuige
[getuige 3] verklaren dat cliënt zich niet heeft beziggehouden met de bedreiging van de getuige [getuige 2].
(...)"
ii) een schrijven van de Advocaat-Generaal bij het Hof van 9 februari 2009 gericht aan mr. J.B. Boone, inhoudende:
"In de bovengenoemde zaak heeft U bij brief van 4 februari 2009 mij verzocht over te gaan tot het oproepen van een aantal personen om ter zitting als getuige te worden gehoord. Aan Uw verzoek zal ik geen gevolg geven. Ter motivering van deze beslissing het volgende.
(...)
De getuige [getuige 2] zou moeten worden gehoord over het gegeven dat Uw cliënt zich niet zou hebben bemoeid met de aanval op de getuige. Volgens zijn eigen verklaring was Uw cliënt wel degelijk aanwezig bij de voorgenomen overval op getuige [getuige 2]. Met het oog op de vraag of Uw cliënt al dan niet kan worden aangemerkt als medepleger van dit feit acht ik het horen van deze getuige niet noodzakelijk.
Verder heeft U verzocht de medeverdachte [getuige 3] op te roepen om als getuige te worden gehoord. Ik acht het principieel onjuist om een of meer medeverdachten als getuigen op de zitting te horen als de strafzaken tegen de medeverdachten gelijktijdig worden behandeld. Een verdachte wordt dan immers in een soort 'dubbelrol' gemanoeuvreerd. Met het oog op de verklaringsvrijheid van de verdachte vind ik zo'n dubbelrol strafprocessueel hoogst onzuiver.
Uit het voorgaande volgt dat ik geen gevolg geef aan Uw verzoek tot het oproepen van personen om als getuigen ter zitting te worden gehoord."
iii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2009, inhoudende:
"De raadsman voert aan:
Ik persisteer bij de (...) verzoeken die mijn kantoorgenoot mr. Boone d.d. (...) 4 februari 2009 heeft gedaan, van welke verzoeken de voorzitter zojuist de korte inhoud heeft meegedeeld en verwijs naar de motiveringen, die mr. Boone aan die verzoeken ten grondslag heeft gelegd.
(...)
De advocaat-generaal voert aan:
Ik verzet me tegen toewijzing van het verzoek, inhoudende het horen van de (...) opgegeven getuigen. Immers, de verdediging wenst van de (...) opgegeven getuigen slechts te horen wie de persoon is geweest die het mes heeft gehanteerd, terwijl uit de processtukken genoegzaam blijkt, dat die persoon niet verdachte, maar [getuige 3] is geweest. Daarom acht ik het horen van de (...) opgegeven getuigen overbodig.
(...)
Hierop onderbreekt het hof het onderzoek ter terechtzitting, teneinde zich te beraden.
Nadat het onderzoek ter terechtzitting is hervat deelt het hof bij monde van de voorzitter, mede:
De beide verzoeken van de raadsman dienen getoetst te worden aan het noodzaakcriterium.
Het hof acht geen noodzaak aanwezig om de drie opgegeven getuigen te horen en wel om redenen zoals vandaag ter zitting is aangegeven door de advocaat-generaal en zoals door de advocaat-generaal is verwoord in zijn schrijven d.d. 9 februari 2009."
2.3. In het licht van hetgeen aan het verzoek van de raadsman ten grondslag is gelegd, is 's Hofs oordeel dat de noodzaak tot het oproepen van [getuige 2] en [getuige 3] als getuigen niet is gebleken om redenen als ter terechtzitting van 17 februari 2009 aangegeven door de Advocaat-Generaal en zoals door hem verwoord in zijn schrijven van 9 februari 2009, niet zonder meer begrijpelijk.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 en 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 31 mei 2011.