ECLI:NL:HR:2011:BQ2001

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04641
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • M.A. Loth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen voor de opgelegde straf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1963, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarbij hij was veroordeeld. De advocaat van de verdachte, mr. D.V.A. Brouwer, voerde aan dat de redelijke termijn voor berechting was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte niet expliciet had beslist op dit verweer. De redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, wat leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, moest worden verminderd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en bepaalde dat deze moest worden verlaagd naar vijf maanden en drie weken, met behoud van de voorwaardelijke straf en proeftijd. De overige middelen in cassatie werden verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de gevolgen daarvan voor de strafmaat.

Uitspraak

31 mei 2011
Strafkamer
nr. 09/04641
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 oktober 2009, nummer 23/002187-03, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. Mr. N. Smeets, advocaat te Utrecht, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een namens de verdachte gevoerd verweer.
2.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in, voor zover hier van belang:
"Redelijke termijn
Inmiddels is er 8 jaar verstreken sinds de aanhouding van cliënt in 2001. Als regel geldt volgens de Hoge Raad (17 juni 2008, LJN BD2578) nog steeds wat in zijn arrest van 3 oktober 2000 (NJ 2000/721) al gold. Tussen aanvang van de redelijke termijn, dan wel het instellen van een rechtsmiddel, en de einduitspraak mag maximaal 2 jaar zitten. Overschrijding leidt tot strafkorting. Van bijzondere omstandigheden die vanwege de verdediging zijn voorgevallen kan in deze zaak in redelijkheid niet gesproken worden.
(...)
Het procesverloop:
De aanvang van de termijn kan gezien worden bij de inverzekeringstelling op 3 oktober 2001 van cliënt.
De Politierechterzitting was op 21 februari 2002. Appèl werd ingesteld op 26 februari 2002. Behandeling van het hoger beroep was op 25 januari 2005 en 29 maart 2005. Op 12 april 2005 oordeelde het Hof. En op 22 april 2005 werd cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft zich op 5 juni 2007 (langer dan 2 jaar na instellen van cassatie op 22 april 2005) uitgelaten over de cassatiemiddelen. De dagvaarding in hoger beroep werd uitgebracht op 1 september 2009 voor een (regie)zitting op 5 oktober 2009. Naar verwachting zou uw Hof uitspraak eerst kunnen doen op 29 oktober 2009.
De redelijke termijn is daarmee overschreden.
1. Tussen de zitting in eerste aanleg en het hoger beroep zit een periode van 3 jaar en 6 weken en vond aldus een termijnoverschrijding plaats van (ongeveer) 13 maanden en 2 weken (namelijk van 26 februari 2004 tot en met 12 april 2005).
2. Tussen het appèl tegen uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Hoge Raad zit een periode van 2 jaar en 6 weken. De periode van overschrijding bedraagt hier (ongeveer) 1 maand en 2 weken.
3. Tussen de terugwijzing van de Hoge Raad en uw (te verwachten) einduitspraak zit een periode van (ongeveer) 2 jaar en 4 maanden. De periode van overschrijding bedraagt hier (ongeveer) 4 maanden.
In totaal bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn daarmee (ongeveer) 19 maanden.
Dit dient tot strafkorting te leiden. Van bijzondere omstandigheden waarmee rekening zou moeten worden gehouden ten nadele van cliënt bij het vaststellen van de gevolgen van de overschrijding van de redelijke termijn is in deze zaak geen sprake. Er zijn slechts redelijke verzoeken gedaan door de verdediging, die uiteindelijk slechts een minimale invloed op het procesverloop hebben gehad. De overschrijding is niet aan cliënt te wijten.
Voor overschrijdingen tot 12 maanden staat in de regel 10%. Nu de termijn met meer dan 12 maanden is overschreden wordt Uw Hof verzocht, naar bevind van zaken, tot een hogere strafkorting over te gaan dan 10%."
2.3. Aldus is een verweer gevoerd waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, is het middel gegrond. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen.
2.4. De aan de Hoge Raad gezonden stukken houden ten aanzien van het procesverloop in hetgeen is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.4. In cassatie wordt ervan uitgegaan dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden en drie weken, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 31 mei 2011.