ECLI:NL:HR:2011:BQ2004

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04791
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • M.A. Loth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek wegens gebrek aan nadere schriftelijke onderbouwing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte had via zijn raadsvrouw, mr. P.W.E. Hoezen, verzocht om aanhouding van de behandeling van zijn zaak vanwege een ontsteking aan zijn hand. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nadere schriftelijke onderbouwing was overlegd die de afwezigheid van de verdachte kon rechtvaardigen. De advocaat-generaal, Aben, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en het Hof oordeelde dat de reden voor afwezigheid onvoldoende was om de behandeling uit te stellen. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat het belang van een behoorlijke strafvordering zwaarder woog dan het belang van de verdachte om aanwezig te zijn. De Hoge Raad benadrukte dat het aan de verdachte of diens raadsman is om voldoende bewijs te leveren ter ondersteuning van een verzoek tot aanhouding. Het oordeel van het Hof werd als niet onbegrijpelijk beschouwd, en het beroep werd verworpen.

Uitspraak

31 mei 2011
Strafkamer
nr. 09/04791
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 november 2009, nummer 21/002466-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.J. Tieman, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen, en voorts:
"Ter terechtzitting is aanwezig mw. mr. P.W.E. Hoezen, advocate te Enschede, die verklaart niet uitdrukkelijk door de verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
(...)
De raadsvrouw verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
De afgelopen weken heb ik cliënt niet kunnen bereiken. Vanochtend heb ik mijn cliënt weer gesproken en hij zal vandaag niet aanwezig zijn. De reden van verhindering is dat mijn cliënt een ontsteking aan zijn hand heeft. Ik verzoek u namens cliënt de behandeling van de zaak aan te houden. Cliënt wil graag aanwezig zijn bij de behandeling van zijn zaak. Ik heb, ondanks dat ik cliënt daarnaar gevraagd heb, geen medische onderbouwing.
De advocaat-generaal verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik acht de belemmering die verdachte heeft, een ontsteking aan zijn hand, onvoldoende reden om thans niet aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak. De raadsvrouw heeft aangegeven ter onderbouwing van het verzoek niet over medische informatie te beschikken. Ik ben van mening dat het verzoek afgewezen dient te worden.
De voorzitter onderbreekt daarop de behandeling om te beraadslagen.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof het verzoek tot aanhouding zal afwijzen omdat wegens gebrek aan nadere schriftelijke onderbouwing op geen enkele manier aannemelijk is gemaakt dat verdachte vanwege zijn blessure vandaag niet aanwezig kan zijn voor de behandeling van zijn zaak."
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat, indien een verdachte door ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, de rechter aan dit verzoek voldoet teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Dit spruit voort uit het onder meer in art. 6 EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht van de verdachte. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - welke omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn - ernstig in het gedrang zou komen indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Het staat ter beoordeling van de rechter of hij de aangevoerde reden aannemelijk en van voldoende gewicht acht en of het belang van een behoorlijke strafvordering de voorrang moet hebben boven het belang van de verdachte bij aanhouding. In de regel mag daarom van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht. Aan de rechter staat het vrij om indien een verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd of indien aan diens verlangen tot aanvulling niet of niet genoegzaam is voldaan, daaraan gevolgtrekkingen te verbinden. Oordelen en beslissingen daarover kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst (vgl. HR 9 mei 2000, LJN AA5730, NJ 2002/466).
2.4. Het oordeel van het Hof dat het aanhoudingsverzoek dient te worden afgewezen "wegens gebrek aan nadere schriftelijke onderbouwing" is in het licht van hetgeen onder 2.3. is overwogen en in aanmerking genomen hetgeen de raadsvrouwe ter staving van het aanhoudingsverzoek heeft aangevoerd, niet onbegrijpelijk.
2.5. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 31 mei 2011.