ECLI:NL:HR:2011:BQ2483
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Conservatoir beslag onder een derde en de beoordeling van eigendom in het strafrecht
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht, waarin een klaagschrift is ingediend door klaagster, die stelt eigenaar te zijn van een woning waarop conservatoir beslag is gelegd. Het beslag is gelegd in het kader van een strafzaak tegen haar echtgenoot, [betrokkene 1], die verdacht wordt van teelt en handel in verdovende middelen, valsheid in geschrift en witwassen. De Rechtbank heeft het klaagschrift gegrond verklaard en het beslag opgeheven, maar de Officier van Justitie heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing.
De Hoge Raad stelt voorop dat wanneer een beslag is gelegd op basis van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering en een derde, die stelt eigenaar te zijn, een klaagschrift indient, de rechter moet beoordelen of buiten redelijke twijfel kan worden aangenomen dat de klager de eigenaar is. Indien dit het geval is, moet de rechter ook onderzoeken of de situatie van artikel 94a, derde of vierde lid, zich voordoet. In deze zaak heeft de Rechtbank vastgesteld dat klaagster en [betrokkene 1] in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, waardoor zij mede-eigenaren zijn van het in beslag genomen onroerend goed.
De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van de Rechtbank, dat het klaagschrift gegrond is omdat niet is voldaan aan de eisen van artikel 94a, derde lid, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechters om zorgvuldig te oordelen over de eigendom en de voorwaarden voor conservatoir beslag in het strafrecht.