ECLI:NL:HR:2011:BQ2803

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02646
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte en vordering tot betaling achterstallige huur en ontbinding/ontruiming

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een vordering van de verhuurder tot betaling van achterstallige huur en tot ontbinding van de huurovereenkomst, alsook tot ontruiming van de gehuurde bedrijfsruimte. De eisers, [Eiser 1] en [Eiser 2], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam, dat op 2 februari 2010 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te Amsterdam en eerdere arresten van het hof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De Gemeente Amsterdam, als verweerster in cassatie, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft eveneens geconcludeerd tot verwerping van het beroep, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 491,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

9 september 2011
Eerste Kamer
10/02646
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
DE GEMEENTE AMSTERDAM (DIENST BEHEER PARKEERGEBOUWEN),
zetelend te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Gemeente.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak CV 04-25346 van de kantonrechter te Amsterdam 18 maart 2005 en 29 juli 2005;
b. de arresten in de zaak 106.003.830/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 14 februari 2008 en 2 februari 2010.
Het arrest van het hof van 2 februari 2010 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstgenoemd arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping, met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 491,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 9 september 2011.