ECLI:NL:HR:2011:BQ3524
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Vordering uit hoofde van contragarantie en afwijzing tegenvordering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] en Direktbank N.V. De zaak betreft een vordering van de bank uit hoofde van een contragarantie en de afwijzing van een tegenvordering door het hof. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die aan deze zaak ten grondslag liggen, waaronder vonnissen van de rechtbank Alkmaar en arresten van het gerechtshof te Amsterdam. De eiseres heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof, terwijl Direktbank een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De advocaten van beide partijen hebben de zaak toegelicht, waarbij de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep en het buiten bespreking laten van het incidenteel cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de eiseres niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eiseres in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Direktbank zijn begroot op € 1.241,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.