ECLI:NL:HR:2011:BQ4276
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie over strafoplegging en onjuiste douaneaangiften door verdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1961 en woonachtig in Nederland, was betrokken bij een strafzaak waarin hem ten laste was gelegd dat hij samen met [A] BV en [B] BV opzettelijk onjuiste douaneaangiften had gedaan met betrekking tot de invoer van spaarlampen van Chinese oorsprong. De tenlastelegging betrof een periode van 9 februari 2001 tot en met 28 oktober 2003, waarbij het Openbaar Ministerie stelde dat er voor meer dan 3 miljoen euro aan invoerrechten was ontdoken door het niet voldoen aan de anti-dumpingheffing.
De verdachte had in eerste aanleg een gevangenisstraf van twee jaar opgelegd gekregen, maar het Hof had deze straf in hoger beroep verlaagd tot twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De Hoge Raad beoordeelde de cassatiemiddelen, waarbij de verdediging aanvoerde dat het Hof bij de strafoplegging rekening had gehouden met andere feiten dan de bewezen verklaarde feiten. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had aangenomen dat het Openbaar Ministerie de verdachte niet meer zou vervolgen voor andere soortgelijke onjuiste aangiften, omdat het OM had volstaan met een beperkte tenlastelegging.
De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden bij de strafoplegging, evenals de rol van het Openbaar Ministerie in het vervolgen van strafbare feiten. De zaak illustreert ook de gevolgen van onjuiste douaneaangiften en de impact daarvan op de concurrentiepositie van bedrijven die zich wel aan de regels houden.