ECLI:NL:HR:2011:BQ5729

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03581
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsvoering in zaak van steunfraude en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1968 en woonachtig in Nijmegen, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk profiteren van een door valsheid in geschrifte verkregen uitkeringsbedrag. De zaak draaide om de vraag of de verdachte op de hoogte was van de fraude gepleegd door zijn partner, die gedurende een bepaalde periode een uitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand. De verdachte had samen met zijn partner een gemeenschappelijke huishouding gevoerd, maar de Hoge Raad oordeelde dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk voordeel had getrokken uit het door zijn partner verkregen geldbedrag. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring niet voldoende was onderbouwd en dat er geen bewijs was dat de verdachte wetenschap had van de fraude. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de intentie en kennis van de verdachte met betrekking tot de gepleegde fraude.

Uitspraak

5 juli 2011
Strafkamer
nr. 09/03581
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 30 juli 2009, nummer 21/000003-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Steenbrink, advocaat te Nijmegen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
1.2. Mr. M.W.J. Rosendaal, advocaat te Nijmegen, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit het door [medeverdachte] door valsheid in geschrift verkregen uitkeringsbedrag.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 1 maart 2005 tot en met 31 januari 2008 in de gemeente Nijmegen, binnen de met [medeverdachte] gevoerde gemeenschappelijke huishouding, (telkens) in die periode aangeschafte gemeenschappelijke (consumptie-)goederen heeft gebruikt of verbruikt en gebruik heeft gemaakt van diensten, welke (ten dele) waren bekostigd uit het uitkeringsbedrag (Wwb-uitkering) van voornoemde persoon, zulks terwijl verdachte wist dat het uitkeringsbedrag door voornoemde persoon door het plegen van valsheid in geschrift was verkregen en dusdoende telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van een door valsheid in geschrift verkregen geldbedrag."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1], sociaal rechercheur van de Directie Inwoners, bureau Handhaving te Nijmegen, opgemaakt proces-verbaal van aangifte, gedateerd 27 februari 2008, dossierpagina 197-198, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Ik ben [betrokkene 1], hoofd van Bureau Handhaving, afdeling Zorg en Inkomen van de directie Inwoners te Nijmegen. Als unitleider ben ik gerechtigd namens de gemeente Nijmegen aangifte te doen ter zake sociale zekerheidsfraude gepleegd door:
Naam: [achternaam medeverdachte]
Voornamen: [voornaam medeverdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1973
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Adres: [a-straat 1]
Postcode en woonplaats: [woonplaats]
en
Naam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1968
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Adres: de [b-straat 1]
Postcode en woonplaats: [woonplaats]
Verdachte [medeverdachte] ontving gedurende de periode 1 juni 1995 tot 1 februari 2008 een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand. Ter verkrijging van de uitkering leverde de verdachte [medeverdachte] een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier en inlichtingenformulier in. Aan de hand van de door [medeverdachte] verrichte invullingen op statusformulieren en mutatieformulieren, werd door de directie Inwoners van de gemeente Nijmegen bepaald of het recht op voortzetting van de uitkering bleef bestaan en zo ja, ter hoogte van welk bedrag.
Door verdachte [medeverdachte] zijn niet de juiste inlichtingen verstrekt. [Medeverdachte] verzweeg namelijk voor de gemeente Nijmegen, gedurende de uitkeringsperiode van 1 maart 2005 tot 1 februari 2008, kennelijk opzettelijk dat zij feitelijk samenwoonde met [verdachte] op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. [Medeverdachte] schond hiermee haar inlichtingenplicht, welke verplichting aan haar was opgelegd op grond van artikel 17 lid 1 van de Wwb.
[Verdachte] is vanaf 1 mei 1999 werkzaam bij het bedrijf [A] BV, [c-straat 1] te Nijmegen en ontvangt hieruit inkomsten boven de voor [medeverdachte] geldende uitkeringsnorm zodat [medeverdachte] in voornoemde periode in het geheel geen recht had op een uitkering. Door deze handelwijze is de gemeente Nijmegen benadeeld voor een bruto bedrag van € 50.500,36."
2. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 11 februari 2008, dossierpagina 187-188, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, - zakelijk weergegeven - :
Begin 2005 kreeg [medeverdachte] een woning toegewezen aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik heb haar toen geholpen met de inrichting van de woning. Vanaf die tijd slaap ik regelmatig bij [medeverdachte]. Soms drie à vier keer per week, soms ook wat korter, soms wat vaker. Begin 2006, [geboortedatum] 2006 om precies te zijn, is [medeverdachte] bevallen van een dochter genaamd [betrokkene 2]. Ook bij deze bevalling ben ik aanwezig geweest en ook de geboorte van dit kindje heb ik aangegeven bij de gemeente Nijmegen.
Naar aanleiding van de verklaringen van enkele buurtbewoners van de [a-straat] in de nabijheid van huisnummer [1] kan ik u verklaren dat ik inderdaad regelmatig bij [medeverdachte] en onze kinderen ben en ook gemiddeld drie à vier keer in de week blijf slapen. U zegt mij dat [medeverdachte] tegenover u vanochtend heeft verklaard dat ik in de weekenden altijd bij haar en onze kinderen ben. Ik ben inderdaad vaak in de weekenden bij haar en slaap er ook wel eens maar niet altijd. Wanneer [medeverdachte] erom vraagt doe ik ook klusjes in huis die voor haar te zwaar zijn. Wanneer ik bij haar ben eet ik ook meestal mee. Wanneer we wel eens in het weekend naar de stad gaan betaal ik wel regelmatig het eten.
3. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 11 februari 2008, dossierpagina 74-76, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte], - zakelijk weergegeven - :
Ik ontvang inderdaad een uitkering in de door u genoemde periode. U confronteert mij met het feit dat ik gedurende mijn uitkeringsperiode mijn feitelijke woonsituatie niet heb doorgegeven aan de sociale dienst en concreet dat ik zou samenwonen met [verdachte]. Hierover kan ik u het volgende verklaren. Voordat ik op de [a-straat 1] te [woonplaats] kwam te wonen heb ik op de [b-straat 2] te [woonplaats] gewoond. [Verdachte] woonde toen naast mij op huisnummer [1]. Op een gegeven moment sliepen wij ook met elkaar. Hieruit is onze oudste zoon [betrokkene 4] geboren op [geboortedatum] 2003. [Verdachte] was ook bij de geboorte aanwezig en heeft de geboorte van onze zoon [betrokkene 4] ook aangegeven bij de gemeente Nijmegen. Na de geboorte van onze zoon [betrokkene 4] zorgde [verdachte] ook op zijn manier voor hem. Medio februari 2005 zijn we verhuisd naar de [a-straat 1] te [woonplaats]. Op [geboortedatum] 2006 is ons tweede kindje geboren. Dit is een dochter genaamd [betrokkene 2].
[Verdachte] was ook bij de geboorte van [betrokkene 2] aanwezig en heeft haar aangegeven bij de gemeente Nijmegen. Na de geboorte van [betrokkene 2] heeft [verdachte] ook een week vrij genomen om voor de kinderen te zorgen. U zegt mij dat uit rapportages blijkt dat [verdachte] en ik met regelmaat samen worden genoemd in de periode op de [b-straat]. Dit klopt inderdaad.
U zegt mij dat de werkgever van [verdachte], het bedrijf [A] te Nijmegen, tegenover u heeft verklaard dat hij als adressen heeft opgegeven de [b-straat 2] en de [a-straat 1] te [woonplaats]. Dit zou wel kunnen kloppen en dat heeft [verdachte] ook tegen mij gezegd. Verder zegt u mij dat [verdachte] enkele telefoonnummers heeft opgegeven namelijk twee mobiele nummers en een privénummer [001] zijnde de telefoonnummers waarop men hem kon bereiken. Het privénummer [001] is inderdaad mijn telefoonnummer thuis. Dit klopt ook inderdaad en ook dit heeft [verdachte] mij verteld.
U zegt mij dat u mensen in mijn directe woonomgeving hebt gesproken en dat die mensen, onafhankelijk van elkaar, tegenover u hebben verklaard dat op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] een gezin, van Surinaamse afkomst, woonachtig is sinds enkele jaren bestaande uit een man, vrouw en twee kinderen en dat de vrouw zwanger is van het derde kindje. Dit kan inderdaad wel kloppen. Mensen zien ons dan inderdaad vaak in de weekenden wanneer we met de kinderen gaan wandelen en gaan eten bij McDonald's. Verder zegt u mij dat u de mensen ook twee foto's heeft getoond van [verdachte] en mij en dat de mensen de personen op die foto's voor 100% herkennen als de bewoners van de [a-straat 1] te [woonplaats]. Ook dit kan inderdaad wel kloppen.
[Verdachte] is bijna dagelijks, gemiddeld drie à vier dagen doordeweeks bij mij en slaapt dan bij mij. Verder is hij in de weekenden ook altijd bij mij. [Verdachte] helpt mij ook met klussen in en om het huis. Ik verzorg ook de was van de kleding voor [verdachte]. [Verdachte] is de vader van mijn twee kinderen en het nog ongeboren kind en hij komt met regelmaat ook bij mij en onze kinderen. Ik kan ook wel begrijpen dat mensen in de [a-straat] verklaren dat wij samenwonen op huisnummer [1].
U toont mij thans een hoeveelheid inkomstenverklaringen en statusformulieren over de periode van januari 2000 tot en met februari 2008. Ik herken deze formulieren aan de hand van de invulling en de ondertekening. Deze formulieren zijn allemaal door mij ingevuld en ondertekend en als echt en onvervalst teruggestuurd naar de sociale dienst.
4. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, Bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 29 januari 2008, dossierpagina 59, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [betrokkene 3], - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mij naar een man genaamd [verdachte] en u toont mij hierbij een foto van een man. Hierover kan ik u het volgende verklaren.
Ik herken de man op de foto voor 100% als [verdachte] die hier bij [A] in de ploegendienst werkzaam is. Ik ben zijn direct leidinggevende. Wat ik weet is dat wanneer hij zich ziek meldt, wat nog wel eens gebeurt, hij diverse adressen hanteert. Van [betrokkene 5], personeelschef en hier ook aanwezig, hoor ik de adressen [b-straat 2] en [a-straat 1]. Verder staat mij nu bij dat [verdachte] vorig jaar september, vanuit het bedrijf, is gestart met een opleiding en hier enkele maanden later mee is gestopt. De reden hiervan was dat zijn relatie hier niet achter stond en hij niet de tijd van haar kreeg om de lessen te volgen en de thuisopdrachten te maken. Zij werkte volgens hem een aantal uren om de week op de maandag voor zover ik me kan herinneren. Ik geef u hier nog de telefoonnummers 06[002], 06[003] en [001]. Dit zijn telefoonnummers die hij mij heeft gegeven wanneer ik hem wil bereiken.
5. Het proces-verbaal van de zitting van de politierechter in de rechtbank Arnhem op 24 december 2008, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte - zakelijk weergegeven - :
Ik ben wel regelmatig bij [medeverdachte] en slaap er soms ook. In de weekeinden ben ik er bijna altijd.
6. Het proces-verbaal van de zitting van de politierechter in de rechtbank Arnhem op 24 december 2008, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] - zakelijk weergegeven - :
Wij, [verdachte] en ik, zien elkaar 3 of 4 keer per week. In de weekeinden slaapt [verdachte] bij ons. Als hij er is eet hij mee en blijft dan soms slapen.
7. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 5 februari 2008, dossierpagina 62, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 4], - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mij naar de woonsituatie op de [b-straat 1]. Ik woon hier nu ruim vijf jaar. Naast mij, op huisnummer [1], woont een Marokkaanse jongen. Hij woont hier volgens mij al langer dan ik. Ik ben zelf regelmatig thuis en heb wel een redelijk beeld wie er in mijn omgeving wonen.
De Marokkaanse jongen zie en hoor ik overigens bijna nooit. Ik spreek hem dus ook niet.
U toont mij nu een foto van een man en vrouw. Ik herken beiden voor 100%. De man is degene die op huisnummer [1] thuishoort maar ik dus niet zoveel zie.
8. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 7 februari 2008, dossierpagina 64, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1], - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mij naar de woonsituatie op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik woon hier met mijn kinderen vanaf 1998. Ik heb wel een redelijk beeld wie er in mijn omgeving wonen.
Huisnummer [1] is de woning twee deuren verder. Daar wonen sinds zo'n twee jaar een vrouw, man en twee kinderen. De vrouw is zwanger. Ik zie de mensen de laatste tijd niet zoveel. Wanneer we elkaar zien groeten we elkaar wel maar daar blijft het verder bij. We komen niet bij elkaar over de vloer. Ik zie haar wel eens boodschappen doen. U heeft mij foto's laten zien van een man en een vrouw. Ik herken de man en de vrouw als de bewoners van huisnummer [1].
9. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 7 februari 2008, dossierpagina 66, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2], - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mij naar de woonsituatie op het adres [a-straat 1] te [woonplaats].
Mijn man en ik wonen hier al 39 jaar en zijn overdag en 's avonds regelmatig thuis. Ik kan dus wel zeggen wie er hier in dit gedeelte van de straat woonachtig zijn. Zo weet ik dat op huisnummer [1], de woning hier schuin tegenover, Surinaamse mensen wonen. Dit is een gezin bestaande uit een man, vrouw en twee kleine kinderen. De vrouw is zwanger van het derde kind. De man spreek ik verder niet. De vrouw is aardig en groet ons ook altijd. Of de man werkt weet ik niet. Ik zie hem altijd op een herenfiets, licht van kleur. Hij draagt altijd een petje. Het zijn aardige mensen met leuke kinderen waar we verder geen last van hebben. U toont mij een foto van een man en een vrouw. Dit zijn de mensen van huisnummer [1].
10. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 8 februari 2008, dossierpagina 68, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3], - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mij naar de woonsituatie op het adres [a-straat 1] te [woonplaats].
Ik woon hier vanaf 1964 en ik ben overdag en 's avonds vaak thuis. Ik weet ook goed wie er in mijn omgeving wonen. [A-straat 1] is de woning direct naast die van mij. Daar woont sinds een paar jaar een gezin bestaande uit een man, vrouw en twee kleine kinderen. De vrouw verwacht volgende maand hun derde kind. Het zijn verder aardige mensen waar ik helemaal geen last van heb. We groeten elkaar ook altijd als we elkaar tegenkomen. We maken ook regelmatig een praatje met elkaar. Ik spreek met zowel de man en de vrouw. De vrouw heeft mij afgelopen week nog verteld dat haar man nachtdienst had. Ze wonen als gezin hiernaast op huisnummer [1] tot op de dag van vandaag. U heeft mij twee foto's getoond van een man en een vrouw. Ik herken beiden voor 100% als mijn buren van huisnummer [1]."
2.2.3. Het Hof heeft omtrent het bewijs voorts nog het volgende overwogen:
"Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Door de raadsvrouw is tijdens de zitting van het hof namens verdachte als verweer naar voren gebracht dat:
1. noch uit de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen noch uit de rest van het dossier blijkt dat verdachte wetenschap had van het feit dat door zijn partner, [medeverdachte] was of werd gefraudeerd; en
2. uit het dossier van verdachte niet blijkt van zodanige bijzondere omstandigheden dat verdachte redenen moet hebben gehad om te vermoeden dat er iets mis was met de wijze van inkomstenderving van zijn partner.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Verdachte heeft tijdens de tenlastegelegde periode duurzaam een gemeenschappelijke huishouding gevoerd met zijn partner [medeverdachte]. Het hof leidt dit af uit de verklaringen van verdachte, van zijn partner [medeverdachte], de getuigenverklaringen van de buren uit de straat van [medeverdachte], [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], en getuige [getuige 4], wonende aan de [b-straat], en de aan dat alles te verbinden conclusies. Uit dat samenleven vloeit naar het oordeel van het hof voort dat verdachte op de hoogte moet zijn geweest van, en derhalve wetenschap had van het feit dat zijn partner voor zichzelf en haar en ook zijn kinderen bijstand genoot en dat, waar die uitkering voortduurde tijdens die samenleving, door zijn partner werd gefraudeerd door het plegen van valsheid in geschrift, door na te laten om - in het kader van de Wet werk en bijstand - opgave te doen bij de gemeente Nijmegen omtrent het feit dat sprake was van een duurzaam gemeenschappelijke huishouding.
Het verweer wordt verworpen."
2.3. Uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan het bewezenverklaarde niet volgen. In het bijzonder kan daaruit niet worden afgeleid dat de verdachte telkens "opzettelijk voordeel heeft getrokken uit een door valsheid in geschrifte verkregen geldbedrag". Uit die bewijsmiddelen heeft het Hof weliswaar kunnen afleiden dat de verdachte en [medeverdachte] samenwoonden op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] en de verdachte aldus gebruik maakte van de voorzieningen op dat adres, maar de bewijsmiddelen houden niets in waaruit kan volgen dat, zoals is bewezenverklaard, die voorzieningen geheel of gedeeltelijk werden betaald van de - door valsheid in geschrift verkregen - uitkering van [medeverdachte], dan wel dat de verdachte telkens wist dat die voorzieningen geheel of ten dele werden bekostigd met door dat misdrijf verkregen geld. 's Hofs oordeel dat uit het samenleven reeds voortvloeit dat de verdachte op de hoogte moet zijn geweest van en derhalve wetenschap had van het feit dat zijn partner voor zichzelf en haar en ook zijn kinderen bijstand genoot en dat door zijn partner werd gefraudeerd door het plegen van valsheid in geschrift, is zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk. De bewezenverklaring is dus niet naar de eis van de wet met redenen omkleed.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 5 juli 2011.