ECLI:NL:HR:2011:BQ5729
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bewijsvoering in zaak van steunfraude en valsheid in geschrifte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1968 en woonachtig in Nijmegen, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk profiteren van een door valsheid in geschrifte verkregen uitkeringsbedrag. De zaak draaide om de vraag of de verdachte op de hoogte was van de fraude gepleegd door zijn partner, die gedurende een bepaalde periode een uitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand. De verdachte had samen met zijn partner een gemeenschappelijke huishouding gevoerd, maar de Hoge Raad oordeelde dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk voordeel had getrokken uit het door zijn partner verkregen geldbedrag. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring niet voldoende was onderbouwd en dat er geen bewijs was dat de verdachte wetenschap had van de fraude. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de intentie en kennis van de verdachte met betrekking tot de gepleegde fraude.