ECLI:NL:HR:2011:BQ5780
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de voeging van een benadeelde partij als wettelijk vertegenwoordiger in een strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarin de benadeelde partij, tevens wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter, een schadevergoeding had gevorderd. De benadeelde partij had zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, zowel voor zichzelf als voor haar dochter. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de benadeelde partij zich als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige dochter in het geding had gevoegd. Dit oordeel was in overeenstemming met artikel 51b (oud) van het Wetboek van Strafvordering, dat de procedure voor voeging van benadeelde partijen regelt. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het oordeel van het Hof geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad bevestigde dat de benadeelde partij recht had op schadevergoeding voor de immateriële schade die haar dochter had geleden, en dat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar was. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van de rechten van minderjarigen in het strafproces en de mogelijkheid voor ouders om als wettelijk vertegenwoordiger op te treden in schadevergoedingsprocedures.