ECLI:NL:HR:2011:BQ6015
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bewezenverklaring van voordeel trekken uit door misdrijf verkregen uitkeringsgelden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1942 en wonende in Alkmaar, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk profiteren van voorzieningen die gefinancierd werden met uitkeringsgelden die door valsheid in geschrift waren verkregen door zijn medeverdachte. De verdachte had een uitkering ontvangen van de sociale dienst en was beschuldigd van het opzettelijk gebruik maken van de woning en voorzieningen die door deze uitkering werden betaald. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof voor herbehandeling.
De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen was omkleed. Het hof had weliswaar vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte samenwoonden en dat hij gebruik maakte van de voorzieningen op het adres, maar er was onvoldoende bewijs dat deze voorzieningen geheel of gedeeltelijk waren betaald met de door misdrijf verkregen uitkering. De Hoge Raad concludeerde dat de bewijsmiddelen niet konden ondersteunen dat de verdachte opzettelijk voordeel had getrokken uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed. Daarom werd de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om het aantonen van opzet en het trekken van voordeel uit misdrijf.