2.2.3. Blijkens de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv heeft het Hof onder meer als bewijsmiddel gebezigd een proces-verbaal van politie, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 7 juli 2007 omstreeks 05.30 uur kregen wij de melding om te rijden naar de [a-straat 1] te [plaats]. Hier had de bewoner zojuist 2 inbrekers overlopen. Wij kregen het signalement van een van de daders door. Het betrof een manspersoon met blond haar, een blauwe spijkerbroek en een jas voorzien van een bontkraag. Verder zou dit een smalle persoon betreffen. Wij zijn direct ter plaatse gereden. Op de [a-straat] zagen wij een manspersoon lopen welke voldeed aan het opgegeven signalement. Wij zijn ter hoogte van deze manspersoon gestopt en spraken deze manspersoon aan. Ter hoogte van pandnummer [1] op de [a-straat] zagen wij een manspersoon gekleed in een geel shirt staan. Wij zagen dat deze man met zijn vinger in de richting van de manspersoon wees die bij ons stond en non-verbaal aangaf dat deze man de overlopen inbreker moest zijn. Vervolgens werd deze manspersoon aangehouden terzake diefstal door middel van braak. Wij plaatsten deze manspersoon vervolgens op de achterbank van ons dienstvoertuig. Ik, [verbalisant 2], ben vervolgens naar de manspersoon in het gele shirt gelopen. Ik hoorde dat deze man mij meedeelde, dat de man die wij zojuist in ons dienstvoertuig hadden geplaatst de man was die hij overlopen had in zijn woning (het hof begrijpt: aan de [a-straat 1] te [plaats]). Verder deelde deze manspersoon (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) mij, [verbalisant 2], mede dat er nog een verdachte in de omgeving zou moeten rondlopen. Deze manspersoon zou volgens de bewoner van [a-straat 1] gekleed zijn in een gevlekte legerjas voorzien van de kleuren zwart en wit.
Ik, [verbalisant 1], ben vervolgens met ons dienstvoertuig met de verdachte op de achterbank in de richting van [plaats] centrum gereden. Ik zag dat hier twee bromfietsen tegen een haag stonden bij een wit pand. Ik, [verbalisant 1], vroeg de verdachte naar zijn naam en legitimatiebewijs. De verdachte deelde mij mede dat hij genaamd was: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats]. Ik, [verbalisant 1], vroeg de verdachte of een van de brommers van verdachte was. Ik hoorde dat hij hierop bevestigend antwoordde. De verdachte gaf verder aan dat hij met deze brommer naar [plaats] was gekomen naar een feest. De [verdachte] deelde mij vervolgens mede dat hij niet bij mensen in de tuin had mogen komen en geen fietsen had moeten wegnemen. Verder deelde de [verdachte] mij mede dat hij samen met een vriend was geweest.
De aangever deelde mij, [verbalisant 1], mede dat hij de tweede man had zien lopen op de [a-straat] ter hoogte van het bruggetje. Ik, [verbalisant 1], zag ter hoogte van het bruggetje gelegen op de [a-straat], een manspersoon lopen welke een wit en zwart gevlekte jas droeg. Ik heb deze man vervolgens aangehouden. Ik hoorde op dat moment dat [verdachte] aan het schreeuwen was in de richting van de tweede verdachte. Ik hoorde dat [verdachte] riep: "beroep je zwijgrecht en vertel niets".
Wij, verbalisanten, zijn ter plaatse gegaan bij de aangever van [a-straat 1] te [plaats]. De aangever liet mij, [verbalisant 2], de fietsen zien welke door de verdachten buiten het pand waren klaargezet."