ECLI:NL:HR:2011:BQ6723
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de motivering van de beslissing tot wijziging van de tenlastelegging in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1981 en woonachtig te [woonplaats], was in hoger beroep veroordeeld voor diefstal en oplichting. De Advocaat-Generaal had tijdens de terechtzitting in hoger beroep gevorderd de tenlastelegging te wijzigen, wat door het Hof werd toegewezen. De raadsman van de verdachte voerde aan dat deze wijziging te laat kwam en dat de strekking van de delictomschrijving wezenlijk anders was, wat in strijd zou zijn met artikel 68 van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet verplicht was om de beslissing tot wijziging van de tenlastelegging te motiveren, omdat deze beslissing niet onder het motiveringsvoorschrift van artikel 359, tweede lid, Sv valt. Het middel dat klaagde over de onvoldoende motivering van het Hof werd verworpen, omdat het recht geen eis stelt aan de motivering van een dergelijke beslissing. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep van de verdachte faalde en bevestigde de beslissing van het Hof.
Deze uitspraak benadrukt de ruimte die de rechter heeft bij het toewijzen van vorderingen tot wijziging van de tenlastelegging en de beperkte eisen die aan de motivering van dergelijke beslissingen worden gesteld. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijk maakt dat niet elke beslissing van de rechter in hoger beroep een uitgebreide motivering behoeft, vooral niet als het gaat om procedurele beslissingen.