ECLI:NL:HR:2011:BQ8000
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 september 2011 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1964 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Haaglanden', had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De gevangenisstraf is verminderd van drie jaren naar twee jaren en tien maanden. Dit besluit is genomen omdat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte en de benadeelde partij niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen andere gronden waren voor vernietiging van de uitspraak. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier. De zaak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de opgelegde straffen.