ECLI:NL:HR:2011:BQ8449
Hoge Raad
- Cassatie
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- C.E. Drion
- G. Snijders
- Rechtspraak.nl
Verhouding tussen kredietovereenkomst en verjaringstermijn in cassatie
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarbij [eiser] zich verzet tegen de vordering van Spektrum Financieringen B.V. tot betaling van een openstaand bedrag uit een kredietovereenkomst. De Hoge Raad behandelt de vraag of de verjaring van de vordering is gestuit en of de betalingsregeling die tussen partijen is overeengekomen, betrekking had op de gehele schuld of slechts op een deel daarvan. De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] heeft in 1979 een doorlopende kredietovereenkomst gesloten met een rechtsvoorganger van Spektrum, waarbij hij een kredietlimiet had van ƒ 15.000,--. Na een betalingsachterstand heeft Spektrum in 1988 het krediet opgeëist. In 1994 heeft Spektrum een procedure aangespannen bij de kantonrechter, waarbij een deel van de vordering is toegewezen. Tussen partijen is een betalingsregeling tot stand gekomen, maar er ontstond onduidelijkheid over de reikwijdte daarvan. Het hof heeft geoordeeld dat de betalingsregeling betrekking had op de gehele schuld, wat door [eiser] werd betwist. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof en oordeelt dat de materiële rechtsverhouding niet verandert door een veroordelend vonnis met betrekking tot een deel van de vordering. De Hoge Raad verwerpt het beroep van [eiser] en veroordeelt hem in de kosten van het geding in cassatie.